zondag 29 juli 2007

Goede (?) reden (?) 9 van 10 (?) voor het behoud van België

CULTURELE RIJKDOM: België ligt op het kruispunt van de grote Europese culturen: de Latijnse, Germaanse, Angelsaksische en nu ook meer en meer de Oost-Europese, de Arabische - met elk hun eigen denkwijzen ... Het samenbrengen van al die culturen kan soms vermoeiend en bedreigend lijken, maar het is wel dé toekomst én het biedt grote kansen tot menselijke verrijking.

Over het interculturele debat is het laatste woord nog niet gezegd, en ik betwijfel zelfs of het goed zou zijn hier ooit tot een definitief besluit te komen. Zelfs de indeling in grote cultuursferen, zoals die hier beschreven wordt, is voor twijfel vatbaar. Met welke reden omschrijft men de Angelsaksische cultuur náást de Germaanse? De Angelsaksische cultuur is ontstaan uit de Germaanse familie, en dé Germaanse cultuur, wat is dat dan? Heeft Frankrijk een Latijnse cultuur? En dé Arabische cultuur, dat is zowat een contradictio in terminis: het grootste kenmerk van die cultuur is haar enorme verscheidenheid: van in de Bosporus tot aan het Atlasgebergte vind je niet één Arabische cultuur, maar een amalgaam van semitische micro-culturen. We weten zelfs nog niet genoeg over de Arabische wereld om hier zinvolle uitspraken over te doen. Wie zich dus op het culturele pad begeeft om politieke conclusies te trekken, moet zéér goed geïnformeerd zijn.

Ik stoor mij ten andere ook aan het gemak waarmee de Arabische cultuur zomaar een Europese cultuur genoemd wordt. Europa heeft onmiskenbaar een christelijk-judeïsche traditie, en de enige incisie van Arabische cultuur is te vinden in Spanje vóór de reconquista (1498) die ons prachtige gebouwen zoals het Alhambra in Granada nagelaten heeft. Verder ontlenen wij ook een groot stuk van onze wiskunde en sterrenkunde aan de Arabieren, maar van een geografische aanwezigheid van de Arabische cultuur, groot genoeg om deze zomaar naast de Latijnse en Germaanse te mogen zetten kan geen sprake zijn.

Maar to the point nu. De hamvraag is: zullen wij Vlamingen die rijkdom aan culturen kwijt geraken als onze deelstaat (die eigenlijk geen deelstaat is) onafhankelijk wordt? Het antwoord op die vraag is niet zo eenvoudig, en is dus al helemaal niet meteen “nee”. Het gevaar bestaat immers wél dat bij een separatisme de Vlaamse cultuur zich op zichzelf zou terugplooien, en alles wat on-Vlaams is zou proberen te assimileren. Maar gelukkig hebben we al enkele slechte voorbeelden uit ons eigen Belgische verleden waaruit we kunnen leren om dezelfde fouten niet meer te maken. Bij het ontstaan van België probeerde men immers ook alles wat aan Nederlandse cultuur bestond te assimileren tot “la culture Belge”, die per definitie Franstalig moest zijn. “La Belgique sera latine ou elle ne sera pas” is een bekende uitspraak die duidt op dat vroeg stadium van onverdraagzaam Belgisch nationalisme. Diezelfde fout als de toenmalige Belgische overheid mogen we niet maken.

In onze toekomstige republiek moeten we een manier te vinden om deze culturen een plaats te geven. In essentie leidt dit debat tot de vraag op welke manier we nationalisme gaan definiëren. Doen we dat via etno-culturele breuklijnen die per definitie gesloten zijn (traditionele cultuur, afstamming, genetica, taal) of via de pure wil om bij een “volk” te horen, een zeer open manier van nationaliteitsverwerving (ik word Fransman als ik dat maar genoeg wil, zelfs al ben ik niet van oorsprong Frans)? De eerste categorie natie-bouwstenen zijn uitsluitende elementen: je kunt als vreemdeling in ons land nooit Vlaming worden als de vereiste daartoe is dat je geboren werd uit een Vlaamse vader en moeder. De tweede categorie natie-bouwstenen is wel open: de simpele wil om Vlaming te worden (dit is: kennis en respect hebben van en voor onze cultuur en geschiedenis, willen behoren tot de Vlaamse maatschappij en er actief aan deelnemen met en tussen Vlamingen) is wel open.

Praktisch gezien zal de Vlaamse nationaliteit een combinatie moeten zijn van bouwstenen uit beide natie-ideeën. Eisen we van een nieuwkomer dat hij zich volgens etno-culturele breuklijnen volledig assimileert met onze cultuur, dat wil zeggen, niet enkel onze taal spreekt, maar ook onze eetcultuur overneemt, onze geschiedenis bestudeert, onze schrijvers leest, naar onze televisiezenders kijkt, dan gaan we voor een zeer gesloten vorm van nationaliteitsverwerving. Definiëren we onze Vlaamse nationaliteit volgens de etno-culturele natie-idee, dan laten we de nieuwkomer geen ruimte: het is aanpassen of wegwezen. Bovendien kan zo’n nieuwkomer volgens deze natie-idee toch nooit een échte Vlaming worden, omdat hem daartoe de genetica ontbreekt, waarmee we al snel in racistisch vaarwater terechtkomen. Enkel het eigen bloed telt dan nog, een belachelijke idee als je bedenkt dat je zelf maar een zestiende deel eigen bloed hebt tegenover je bedovergrootvader die door huwelijk eigenlijk per definitie ook “vreemd” is aan de familiegenetica. Genetica als enige definiërende factor voor nationaliteit is dus een zeer gesloten manier van identiteitsbeleving.

Dit model in zijn pure vorm is volgens mij niet enkel moreel laakbaar, houden we hieraan vast, dan kiezen we meteen ook voor het isolement van onze eigen cultuur. Immers, door volledige assimilatie na te streven zou de Vlaamse cultuur niet meer beïnvloed kunnen worden door vreemde elementen, hetgeen ertoe zou leiden dat ze zich terugplooit op haar kern en verstart. Een nieuwkomer mág zich daarom niet volledig assimileren: het zou de Vlaamse cultuur versneld verouderen tot op het moment dat ze folklore wordt. Zonder de hedendaagse openheid hadden we nu bijvoorbeeld geen Turkse pitta-bars of Indische nachtwinkels, maar ook geen spiegel voor onze eigen bredere cultuur op moreel-filosofisch niveau. Het contrast bijvoorbeeld tussen de Arabische schaamte- en eercultuur en onze Westerse schuldcultuur is een zeer interessante en leerzame confrontatie, die ons ook bewuster maakt van onze eigen cultuur. Cultuurbeleving situeert zich dus aan de grens en niet in het midden van ons eigen culturele erfgoed.

Langs de andere kant kan een nieuwkomer ook niet in apartheid naast onze eigen cultuur leven, want dan is de multiculturele samenleving evenzeer een fictie. De autochtone cultuur mag dus zeker haar eisen stellen, daar hoeven we ons ook niet schuldig om te voelen. Alleen moeten die eisen haalbaar zijn voor elke nieuwkomer. Hét natie-idee bij uitstek voor deze gemeenschapsopbouw is de wilsnatie, geformuleerd door de franse filosoof Renan. In dat model zou het voor een nieuwkomer volstaan om te zeggen: “Ik wil Vlaming zijn” om daadwerkelijk Vlaming te zijn. Iedereen begrijpt dat dit wel een zeer lichtzinnige uitspraak is, als er daar niet meteen wat engagement aan verbonden is. Maar wat moet dat engagement dan inhouden? Wat moet men dan doen om Vlaming te worden? Moet een allochtoon gezin dan inderdaad worst en bloemkool klaarmaken in plaats van couscous met helal-kip?

Het probleem bij de invulling van het engagement in het idee van de wilsnatie, dus het zich Vlaming verklaren en het daarmee ook direct zíjn, is namelijk dat het engagement dat men daarvoor moet aangaan meteen altijd zijn invulling moet krijgen in de etno-culturele sfeer: men kan niet blijven beweren Vlaming te zijn onder de Vlamingen zonder de taal te leren, noch zonder enkele elementaire gewoontes en gebruiken te kennen eigen aan onze Vlaamse en bij uitbreiding Westerse cultuur. De aanvankelijke haalbaarheid voor de nieuwkomer om Vlaming te worden strandt dus al snel terug op de geslotenheid van de etno-culturele component van de Vlaamse nationaliteit.

Er moet dus een minimumprogramma uitgewerkt worden voor de nieuwkomer om het engagement achter zijn wilsuiting vorm te geven. Dat minimumprogramma moet zwaar genoeg zijn om het uitgesproken engagement gewicht te geven, maar ook weer niet zo zwaar dat de aanvankelijke openheid volledig in de kiem gesmoord wordt. Eisen we dat een nieuwe Vlaming de hele geschiedenis van de Vlaamse Beweging kent, daarenboven nog eens een vlammende recensie kan schrijven over Claus’ verdriet van België, waarna hij ons biefstuk friet op een bedje van rucola-sla serveert? Nee, zelfs de meest extreme nationalisten moeten water in hun wijn doen. Ik pleit voor een functioneel geëngageerd Vlaming-zijn voor nieuwkomers. Functioneel, in die zin dat zij moeten in staat zijn om te gaan met andere Vlamingen zonder barrières én geëngageerd in die zin dat zij hun engagement Vlaming te willen zijn elke dag in praktijk brengen door deel te nemen aan het gemeenschapsleven mét en onder de Vlamingen.

De noodzakelijke minimale invulling van de etno-cultureel natie-idee zou zich voor mij mogen beperken tot het beheersen van de taal. Dat nieuwkomers eten wat ze willen, zich kleden zoals ze willen, geloven wat ze willen, de sporten doen die ze willen, de muziek maken die ze willen, dat alles maakt niet zoveel uit, maar een minimumvoorwaarde is dat nieuwkomer en autochtoon met elkaar kunnen communiceren in een gemeenschappelijke taal. Die gemeenschappelijke taal is de taal van het land waarin de nieuwkomer aangekomen is: het Nederlands. Wij moeten geen enkele schroom hebben om dit minimumpakket te eisen. Dit is geen nationalisme, gewoon gezond cultureel identiteitsbesef. Elke inspanning die de nieuwkomer daarboven wil leveren, is een persoonlijke keuze en wordt toegejuicht, maar meer hoeven wij als Vlamingen ook niet te eisen. Doen we dat wel, dan sluiten we meteen de mogelijkheid af van toetreding tot de natie door wilsuiting en plooien we ons terug op ons etno-centrisme waar we probeerden van weg te geraken.

We kunnen dus besluiten dat zowel de civiele natie-idee (Ik wil Vlaming zijn, dus ik ben er één) als de etno-culturele natie-idee (De kennis van taal, geschiedenis en gewoontes) in hun pure vormen niet bruikbaar en in sommige gevallen zelfs verwerpelijk zijn, maar dat een combinatie van beide zeer verdienstelijk kan zijn bij het begeleiden van het integratiepad van een nieuwkomer. De wil om Vlaming te worden moet gecombineerd worden met de inspanning om enkele etno-culturele componenten zich eigen te maken, waarvan de taal het minimum is, en de rest facultatief. Die inspanning wordt beloond door de aanvaarding van het resterend stuk eigenheid van de nieuwkomers in onze open, Vlaamse natie, die deze minderheidsgroepen in zich opneemt en er zich door laat beïnvloeden. Op deze manier evolueert de Vlaamse cultuur verder en verstart ze niet tot het idiomatische beeld van de knielende, biddende, blonde kinderen rond de veldkapel, folkloristisch waardevol, maar helaas passé.

In die zin treed ik de auteurs van dit pamflet in hun negende stelling volledig bij “Het samenbrengen van al die culturen kan soms vermoeiend en bedreigend lijken, maar het is wel dé toekomst én het biedt grote kansen tot menselijke verrijking.”. Alleen is het niet gezegd dat dit in een Vlaamse onafhankelijke republiek niet zou kunnen.

HLRF!

Smithson.

zaterdag 28 juli 2007

Goede (?) reden (?) 8 van 10 (?) voor het behoud van België

DEMOCRATISCH VERLANGEN: De Belgen willen België behouden, dat blijkt uit enquête na enquête. Het aantal separatisten bedraagt in Nederlandstalig België hooguit 20 %. Zelfs de meeste Vlaams Blok-kiezers zijn niet separatistisch. Uiteraard mag men in de politiek haast om het even wat nastreven (ook opsplitsing van landen), maar men moet wel democratisch respect opbrengen voor de wil van de meerderheid van de bevolking. Uit hun achterbaks optreden (zie de vervlaamsing van VRT en andere instellingen), blijkt echter dat minstens een deel van de Vlaams-nationalisten kost wat kost hun separatistische zin willen doordrijven zonder respect op te brengen voor wat de meerderheid van ons wil.

Herman De Croo zei ooit: “Statistieken zijn als bikini’s: ze zien er aantrekkelijk uit, maar ze verbergen het essentiële” en ik treed hem hierin volledig bij. Niet dat ik zou twijfelen aan het feit dat slechts een minderheid van de “Nederlandstalige Belgische” bevolking (is “Vlamingen” nu zo’n vies woord dat men er een omweg voor moet maken?) écht zover wil gaan dat Vlaanderen een onafhankelijke staat in Europa wordt, maar toch behoeven die cijfers van “hooguit 20 %” separatisten wat meer nuance.

Ten eerste kan men zich al grote vragen stellen bij de manier van enquêteren, waar ik in repliek op dit argument geen zicht op heb. Hoe werd de vragenlijst ingeleid? Hoeveel vragen waren er? Hoe bepalend waren de vragen al voor het antwoord? Waar komt het cijfer van 20 % überhaupt eigenlijk vandaan? Het is nogal gemakkelijk om cijfers te gebruiken, zonder een degelijke bronvermelding. En bovendien is in België de wijze van enquêteren over communautaire kwesties zelf al voorwerp van politiek debat, waardoor het steeds moeilijk zal blijven hier een lijn in te zien. De Vlamingen vragen niets liever dan een longitudinaal onderzoek (minstens over 10 jaar) over deze kwestie, maar uit vrees voor het zelfvoorspellende karakter van zo’n enquêtes worden ze niet gehouden, of toch heel fragmentarisch.

De enige vaste en betrouwbare peiler voor dergelijke thema’s is eigenlijk de grootste enquête van elk land, namelijk de verkiezingen. Daarin merken we dat in Vlaanderen bijna 30 procent van het electoraat op partijen stemmen die resoluut een onafhankelijk Vlaanderen beogen (VB + N-VA). Beschouwen we bij uitbreiding ook het gematigd electoraat dat meer Vlaamse zelfstandigheid wil (Lijst Dedecker, de rechtervleugel van CD&V, de Vlaamsgezinde vleugel van VLD), dan beschikt de Vlaamse zaak zelfs over meer dan 40 procent van het electoraat pro grotere autonomie.

Dat niet elke VB’er een onafhankelijk Vlaanderen wil – al zijn bij mijn weten hier geen studies van bekend – zal wel kloppen, maar dat geldt evenzeer voor de linkse kant van het politieke spectrum: niet elke SP-A-kiezer is voor de uitstap uit kernenergie. De individuele mening van de burger in enquêtes kan dan al van belang zijn, enkel in een referendum kan dit ook vertaald worden in politieke macht. Tot dan werken de zaken even anders. Waar het nog steeds op aan komt is hoeveel kiezers een partij achter zich krijgt om het programma uit te voeren dat ze voorop stelt, niet of elke kiezer die op die partij stemde, volledig achter de partijlijn staat. Men kiest voor de partij die het best de eigen mening benadert, zelfs al bevat het programma enkele punten die men minder goed vindt. Dat geldt voor alle partijen. In deze optiek moeten we vaststellen dat er een grote politiek druk is tot meer Vlaamse autonomie, waarvan het grootste deel dan nog ijvert voor volledige onafhankelijkheid.

Ten tweede strookt de indeling in voor- en tegenstanders van onafhankelijkheid niet met de werkelijkheid. De redenering: 20 % is voor, ergo 80 % is tegen klopt niet. Er is immers nog een niet te onderschatten groep van mensen voor wie het geen bal uitmaakt in welke staatsstructuur ze leven. Hoe groot die groep is, kan ik niet inschatten omdat er geen bronvermelding is van de studie waarop men zich hier beroept om het cijfer van 20 % te hanteren, maar de indeling in voor- en tegenstanders is te eenzijdig. Van de voorstanders pro onafhankelijkheid zijn we zeker, van de tegenstanders minder, omdat die 80 % ook de groep “ongeïnteresseerden” bevat. In ieder geval verkleint daarmee de groep van mensen die mordicus voor het behoud van België zou moeten zijn tot minder dan tachtig procent, als deze cijfers dan toch al zouden kloppen.

Dat werpt toch enerzijds een ander perspectief op de onafhankelijkheidsgedachte, die niet langer moet opboksen tegen de vermeende tachtig procent, maar slechts tegen dat deel van mensen dat helemaal niet wil weten van meer Vlaamse autonomie. Opdracht is om meer aanhangers te vinden voor een onafhankelijk Vlaanderen dan voor het behoud van België, de middengroep die geen mening heeft mag hierbij zowel door de flaminganten als door de belgicisten niet gebruikt worden als argument. Als zou blijken dat deze middengroep zo’n 30 % groot is, wat wel eens goed zou kunnen, ziet het perspectief er al helemaal anders uit. Dan zijn er nog zo’n 50 % van de mensen mordicus tegen een Vlaamse onafhankelijkheid, of een nog “te bekeren” 30 %.

Voeg daaraan toe dat de kennis van de mensen over België bedroevend laag is, dan heeft de Vlaamse zaak nog extra een voordeel: bij een betere kennis van de Belgische situatie kan de enige logische conclusie zijn dat de meerderheid van de bevolking in dit land niet de meerderheid van de macht heeft, wat pertinent ondemocratisch is. De Vlaamse zaak is dus een democratische zaak. De reden van die lage kennis over de Belgische onstaansgeschiedenis ligt net in het feit dat beter niet bekend wordt hoe onze staat ontstaan is, namelijk uit separatisme met de Verenigde Provinciën, dat de grondwet maar gestemd is door 0,00001 procent van de bevolking (cijnskiesrecht), dat we in het eerste jaar geen koning vonden (Leopold I werd maar onze koning nadat hij de troon van Griekenland afwees), dat België van in den beginne al ingericht werd als een Franstalige staat naar Frans jacobijns centralistisch model (“La belgique sera latine ou elle ne sera pas”). Ik kan mij wel duizend en één geschiedkundige feiten bedenken die in ons geschiedenisonderwijs aan bod zouden kunnen komen, maar jammer genoeg mogen wij Vlamingen zelf niet eens beslissen over onze eigen eindtermen! Tot zover onze culturele autonomie inzake onderwijs. Stel je voor hoe geschiedenislessen er zouden uitzien als de “vaderlandsche geschiedenis” van België eens volledig verteld wordt. Stel je voor wat voor effect die kennis zou hebben op de hedendaagse perceptie van het communautaire debat. Dus belgicisten, ga uw gang, vertel de geschiedenis van België maar. Ik sta op wacht om leugens te ontmaskeren.

Besluit: Nemen we het democratisch verlangen van de “Nederlandstalige Belgen” in ogenschouw, dan moeten we vaststellen dat een zeer groot deel van het electoraat inderdaad stemt op partijen die minstens een grotere autonomie voor Vlaanderen beogen. Wat de individuele burger hiervan denkt is zeker waardevol, maar zolang geen directe politieke macht aan dat democratisch niveau verbonden wordt, zal dit geen effect hebben. Zolang ons systeem van indirecte democratie blijft bestaan, zal een burger moeten kiezen voor een partij zo goed mogelijk aansluit bij zijn mening. Als in dat programma een grotere Vlaamse autonomie begrepen zit, en de kiezer neemt hier ook geen aanstoot aan, dan kunnen we er rustig van uitgaan dat deze kiezers ook niet tégen een grotere Vlaamse autonomie zijn. Méér nog, het grootste deel van dit publiek is zelfs vóór volledige onafhankelijkheid. Tot slot wil ik nogmaals benadrukken dat de cijfers die hier gehanteerd worden, geen bronvermelding gekregen hebben, waardoor het wel heel gemakkelijk is om beweringen te doen in een pamflet. Hopelijk komen we ooit eens tot een degelijk longitudinaal onderzoek over identiteitsevoluties in België.

HLRF!

Smithson.

vrijdag 27 juli 2007

Goede (?) reden (?) 7 van 10 (?) voor het behoud van België

INTERNATIONALE UITSTRALING: Brussel is én de Belgische én de Europese hoofdstad. We maken ons totaal ongeloofwaardig als we de hoofdstad van Europa willen huisvesten, maar niet eens met elkaar kunnen opschieten.

Ik stel
vast dat dit argument wel heel kort geformuleerd is. Wat bedoelen wij met "internationale uitstraling"? Economische uitstraling? Culturele uitstraling? Diplomatisch-politieke uitstraling? Dit wordt in de argumentatie niet uitgewerkt, maar ik doe zelf een poging om op elk van deze drie vlakken een schets te maken van ons land in de internationale context.

Allereerst economisch. De uitstraling die België heeft is op dat vlak maar pover. België heeft geen enkel bedrijf meer dat internationale uitstraling heeft en zal dat in de komende decennia ook niet meer snel hebben, sinds de schandalige uitverkoop (lees: roof) in ’88 van de Generale Maatschappij door Suez en haar aanverwante franse holdings. België beschikt over geen enkele multinational die naam waardig en is hoofdzakelijk een land van KMO’s, die vaak het stadium van de beursgang niet eens bereiken, omdat ze tegen dan al overgenomen zijn door buitenlandse groepen, voornamelijk Franse en Nederlandse. Dat zie je bijvoorbeeld goed aan de sponsors van onze voetbalploegen. In eerste klasse zie je nog nu en dan een bank, in tweede klasse staan de truitjes vol met logo’s van slagers en bakkers. België heeft geen economische bovenbouw die succesrijke en groeiende ondernemingen nationaal kan houden.Daarenboven torst België nog een gigantische staatsschuld mee, die ten andere nog elk jaar groeit, en dit door ons onvermogen om in Wallonië orde op zaken te stellen. Ja, u leest het goed, de staatschuld groeit, neemt niet af! Die illusie krijgen we omdat de staatschuld uitgedrukt wordt als een quotiënt, namelijk als percentage tegenover het BNP. Elke snotaap weet dat als je de noemer (BNP) vergroot, het quotiënt dan kleiner is, maar daarom is de teller (staatschuld) er nog niet kleiner op geworden. Zo lang het BNP kan groeien, lijkt de staatschuld af te nemen, maar in wezen neemt ze toe. Balansenlezers en boekhouders van internationale bedrijven wéten dat, en investeren niet in België, ook al niet vanwege de fiscale druk, die één van de hoogste is van Europa. Economische uitstraling? Laat me niet lachen.

Cultureel dan misschien? Belgian chocolates? ‘French’ fries? Nu, Zwitserse chocolade is minstens even goed van kwaliteit en frieten zijn heus niet enkel Belgisch, in zowat alle landen van Noord-Europa worden frieten klaargemaakt. Dit neemt natuurlijk niet weg dat frieten een Belgisch erfgoed geworden zijn, waar we bij de splitsing afspraken over zullen moeten maken. De zes Belgische trappisten zijn alvast gemakkelijker te verdelen: drie liggen er in Wallonië (Orval, Chimay en Rochefort) en drie in Vlaanderen (West-Vleteren, Westmalle en Achel). Maar uiteindelijk is dat bijzaak: de culinaire cultuur is maar een onderdeel van de grotere culturele omgeving (literatuur, kunst, sport, architectuur, volkslegendes, …) Maar de vraag is wat daarvan cultureel doorsijpelt naar het buitenland? Het ging in deze post immers over internationale uitstraling. Het antwoord is "quasi niets". Op Belgisch niveau niets omdat de twee landsdelen hun regionale iconen niet willen uitspelen als zijnde Belgisch, en op regionaal niveau ook niets, omdat de belgicistische mentaliteit als de dood is om beide landsdelen zich internationaal te laten profileren. De Vlaamse primitieven, nochtans schilderkunst van wereldklasse worden in internationale tentoonstellingen steevast “Dutch Painters” genoemd, terwijl dit staatskundig historisch misschien wel correct is, maar politiek alvast niet. De Vlaamse primitieven leefden en werkten misschien wel in een tijd waar van het huidige Vlaanderen nog geen sprake was, maar geografisch én cultureel kunnen ze niets anders dan een erfenis zijn van het Vlaamse landsdeel in België. Ook Adolphe Sax, die het wereldwijd bekende instrument uitvond, was een volbloed Waal, maar wordt ook als Belg voorgesteld. Dit zijn in feite anomalieën, omdat er niet zoiets bestaat als een Belgische cultuur, anders hadden we ons land niet verdeeld in drie aparte cultuurgemeenschappen: de Vlaamse, de Waalse en de Duitstalige.

Die klik is in Spanje bijvoorbeeld wel al gemaakt. Door de federalisering daar werd Barcelona een schitterende ster aan het Catalaanse firmament. Antwerpen, als tweede haven van de wereld en met zijn rijke culturele geschiedenis heeft géén imago, zelfs al is bij ons cultuur ook al geregionaliseerd. Dat is het resultaat van ons unionistisch federalisme: de culturele uitstraling van de deelstaten (die geen deelstaten zijn!) wordt niet getolereerd uit vrees voor een te grote natievorming van de beide landsdelen. Aangezien de communautaire spanningen binnen een verenigd België niet meer op te lossen zijn, nemen we maar beter een radicaler conclusie: alle internationale uitstraling op het culturele vlak moet regionaal geïnterpreteerd worden, anders slaan we in het buitenland maar een mal figuur.

Diplomatiek België dan. Betekenen we op dat vlak dan misschien iets? We stuurden geen troepen naar Irak. Is dat een groot diplomatiek feit? Gezien onze geringe troepencapaciteit was dit maar een mager signaal. We stonden in de Benelux aan de wieg van het hedendaagse Europa. Is dat een verdienste? Jazeker, maar in het huidige Europa betekenen we nog minder dan niets. De Quatre-Bras (Belgisch hoofdkwartier van de diplomatie) moet voor het Elysée (Frans hoofdkwartier) constant de kastanjes uit het vuur halen. Als Frankrijk een voorstel heeft dat nogal moeilijk ligt bij Londen of Berlijn, wordt dit altijd gelanceerd door Brussel, omdat van ons als klein land geen gevaar uitgaat. Wij hebben geen economische represaillemogelijkheden door onze kleine staatsomvang, dus we zijn ideaal als gebruiksvoorwerp. Brussel kan dan misschien wel de zetel zijn van Europa, maar dat kan enkel doordat wij géén diplomatiek profiel hebben. De zetel zou nooit in Frankrijk kunnen staan, omdat dit land een te grote Europese druk uitoefent. De Brusselse diplomatie is echter wel praktisch volledig Franstalig en ook geestelijk Frans.

Besluit: De internationale uitstraling van België is inderdaad laag door het feit dat beide landsdelen in constante communautaire spanning leven. Dit komt hoofdzakelijk door ons unionistisch federalisme, die zelfs de toegekende bevoegdheden zoals cultuur de beide landsdelen niet los kan laten in hun profilering. Dit maakt van België echter net de ideale uitvalsbasis voor Europa: een profielloos land dat eigenlijk niet meespeelt in de diplomatieke strijd. Dit maakt dat België internationaal diplomatiek maar weinig meer voorstelt dan het hulpeloze handlangertje van Frankrijk of de karakterloze gastheer voor de zetel van Europa. Ook op economisch vlak zijn we zeer afhankelijk van buitenlands, vooral Frans kapitaal, aangezien we over geen economische toplaag beschikken die jonge bedrijven in eigen handen kan laten groeien.

De analyse van dit argument die een lage internationale uitstraling aanklaagt is dus juist, de conclusie echter niet: men kan hopen op een meer verenigd België, maar dit is na bijna 40 jaar staatshervorming niet gelukt. De voor de hand liggende conclusie weigert men dan ook te maken: hoe zelfstandiger de deelstaten, hoe minder communautaire spanningen, en hoe beter onze internationale uitstraling (à la Cataluñia) zou worden. Internationale uitstraling als argument voor het behoud van België is dus eigenlijk een argument contra, gezien onze povere prestaties op dit vlak.

HLRF!

Smithson

Powered by ScribeFire.

donderdag 26 juli 2007

Goede (?) reden (?) 6 van 10 (?) voor het behoud van België

SOCIALE SOLIDARITEIT: De 'Vlaamse' pers - uitgegeven door kapitaalkrachtige groepen en via de reclame grotendeels door het bedrijfsleven gefinancierd - heeft het vaak over 'transfers' van 'Vlaanderen' naar 'Wallonië'. Maar de geldstromen van de belastingsbetalende burger naar het bedrijfsleven zijn veel groter. Na een splitsing van de Belgische solidariteit zal het patronaat verder willen gaan, door te streven naar een Amerikaans systeem met nog nauwelijks enige solidariteit tussen 'rijk' en 'arm'. Dit alles 'uiteraard' steeds met het argument dat de bespaarde gelden de bedrijven én dus de werkgelegenheid ten goede komen.

Dit argument is het meest interessante van allemaal. In wezen kan dit herleid worden tot de vraag waarom een Vlaamse arbeider niet eerder solidair zou moeten zijn met een Waalse arbeider dan met een Vlaamse ondernemer, die in feite zijn wezenlijke economische belangen schaadt, tenminste in de marxistische analyse van uitbuiting van werknemers door kapitalisten, een analyse trouwens die ik nog steeds niet kan weerleggen.

Als er dus één argument is tegen nationalisme dat echt wel steek houdt, dan is het dit wel: nationalisme verhindert dat klassen zich internationaal verenigen in hun strijd tegen het kapitalisme. Een Vlaamse arbeider wordt in een nationalistisch denkpatroon verondersteld eerder solidair te zijn met andere Vlamingen, of ze nu arbeider zijn of ondernemer, terwijl hij objectief gezien (en nu zeker in de globaliserende wereld) eigenlijk solidair zou moeten zijn met andere arbeiders, aangezien het kapitalisme zich ook mondiaal gaat organiseren.

Ik geef hier dus meteen eerlijk toe dat dit argument echt wel pleit tégen een Vlaamse onafhankelijkheid waarbij Wallonië de dieperik ingaat. Persoonlijk ben ik een voorstander van een blijvende solidariteit met Wallonië, ook na de scheiding. Niet alleen omdat we er als Vlamingen geen belang bij hebben een economische woestijn aan onze achterdeur te hebben, maar ook vanuit een warme sociale bezorgdheid voor elk lid van onze samenleving, die voorlopig nog Belgisch is, en bij uitbreiding voor elke mens, zelfs al weet ik dat dit niet pragmatisch is. Maar politieke gedachten die zich enkel laten leiden door pragmatiek zijn niet meer ideologisch verankerd.

Waar ik wel kanttekeningen bij plaats is of onze solidariteit met Wallonië de gewone Waal eigenlijk wel ten goede komt. Dat solidariteit met een zwakker landsdeel noodzakelijk en goed is, daar is iedereen wel van overtuigd, maar hoe die moet gebruikt worden, daarover bestaan uiteenlopende meningen. Al meer dan 30 jaar zijn we via allerhande wegen (sociale zekerheid, afbetaling staatsschuld, overheidssteun aan economische sectoren voor heel het land, maar die enkel in Wallonië voorkomen, dotaties aan gewesten met een moeilijker sociaal-economisch profiel) geld in Wallonië aan het pompen, en toch betert het maar niet.

De uitleg is eenvoudig: het geld dat naar Wallonië vloeit wordt op een wijze gebruikt die de Waalse economische heropleving eerder doet stagneren dan uit het slop te halen. Het geld dat zou moeten dienen als een soort economisch doorstartfonds zoals dat in Limburg ook gebeurd is bij de reconversie van de mijneconomie – ook al zijn daar schandalen mee gemoeid geweest - wordt vooral opgesoupeerd aan politiek cliëntelisme. Dit cliëntelisme bestaat in een nabijheidspolitiek van dienstbetoon. Sociale woningen, jobs bij de overheid, het dossier dat van boven op het stapeltje gelegd wordt met de juiste connectie kunnen wij ons in Vlaanderen niet meer voorstellen, in Wallonië is het schering en inslag.

Het geld dat wel gebruikt wordt om in de economie te investeren, wordt vooral geïnvesteerd in sociale economie en overheidsjobs. Dit is voor werkloze Walen natuurlijk een micro-economische oplossing, maar op macro-economisch niveau zijn het in feite geen banen die waarde toevoegen aan het bruto regionaal product. Sociale economie, waarbij een economisch niet rendabele activiteit gesubsidieerd wordt om tewerkstelling te veroorzaken is daarom per definitie ook geen economie. En als je weet dat de overheidstewerkstelling in Wallonië ongeveer 40 % van de actieve beroepsbevolking te werk stelt, kan men zich gaan indenken hoe weinig jobs er effectief geld opbrengen om de staatskas mee te spijzen.

Zolang op deze manier met het solidariteitsgeld omgesprongen wordt in Wallonië, zal er wezenlijk niets veranderen. Dit geld moet geïnvesteerd worden in de private economie, in plaats van in de publieke sector, die de individuele Waal wel aan een inkomen helpt, maar hem niet zelfstandig maakt.

Besluit: Het solidariteitsargument is het sterkste argument uit deze reeks van tien, en ik kan er slechts gedeeltelijk een repliek op geven. De vraag waarom een Vlaamse arbeider eerder solidair zou moeten zijn met een Vlaamse ondernemer dan met een Waalse arbeider blijft onbeantwoord. Dit neemt echter niet weg dat de solidariteitsstromen van Vlaanderen naar Wallonië inadequaat aangewend worden, waardoor ook de doorsnee Waal het economisch niet beter krijgt. Zonder de solidariteit te willen opheffen, zou Vlaanderen zelf moeten kunnen beslissen hoe het geld dat jaarlijks over de taalgrens vloeit, zou moeten besteed worden. Nu wordt dit eerder opgesoupeerd door politici die aan klantenbinding willen doen, dan geïnvesteerd in de Waalse economie om ze slagkrachtiger te maken. En dat moet stoppen.

HLRF!

Smithson



Powered by ScribeFire.

zaterdag 14 juli 2007

"De Overkant"

Vlaamse vrienden,

Op 12 juli, de dag na onze nationale feestdag, stuurde ik Cédric Vloemans, auteur van "Cédric Vloemans, dé Blog" volgend bericht:

Geachte heer Vloemans,

Via Kim Roovers leerde ik uw blogsite kennen, en ondertussen heb ik mij wat verdiept in uw posts, die ik met groeiende belangstelling lees. Ik heb namelijk zelf ook een blog, zij het dan één van de "overkant", de vlaamsgezinde kant.

De reden waarom ik u mail is eigenlijk eenvoudig. Ik stel vast dat er heel wat blogs bestaan, maar dat de blogauteurs zelden op elkaars stukjes reageren. Ik ben vragende partij voor wat meer debat in de blogosfeer, zoals dat op fora gebruikelijk is. Waarom dan geen forum? Omdat blogs net iets persoonlijker zijn, en er ook ruimte is voor wat langere stukken, archiefstukken zoals dat dan heet.

Met plezier plaats ik op mijn blog dus een linkje naar de "overkant", misschien ziet u het ook zitten om een link naar mijn blog te leggen? Ik kijk er naar uit om bezoekers van uw blog op de mijne te ontvangen, en misschien kan ik mensen die ik ken, ook wel naar uw blog verwijzen. Zo leren belgicisten en flaminganten wat van elkaar. Lijkt het u iets, mail dan gerust terug!

Beste groeten,

Smithson

Tot mijn grote vreugde vindt u vanaf nu op de site van meneer Vloemans een rubriekje "links naar de overkant", waaronder u mijn blogadres vindt. Vanaf vandaag doe ik dus hetzelfde en ik voeg er meteen nog de blog van Kim Roovers aan toe. Zo kan er misschien een boeiende uitwisseling ontstaan tussen de verschilende blognetwerken. Schrijven voor eigen publiek is steeds gemakkelijk, het is pas bij inhoudelijke tegenstand dat er vorderingen worden gemaakt. Ik juich deze samenwerking als flamingant dus toe: "En avant met de geit"

Uw nederige dienaar,

Smithson.
HLRF!

maandag 9 juli 2007

Goede (?) reden (?) 5 van 10 (?) voor het behoud van België

ANTI-RACISTISCH TEGENGIF: "Vlamingen" en "Walen", dat zijn recente nationalistische bedenksels. Er wonen veel meer soorten mensen in dit land dan enkel die twee groepen. Er zijn ook nog Brabanders, Luxemburgers, Limburgers, Antwerpenaren, Henegouwers, Luikenaren ... Allen samen vormen zij het Belgische volk dat als je het van uit het buitenland bekijkt erg herkenbaar is in tal van gewoonten. Wie 'Vlamingen' tegen 'Walen' wil opzetten installeert een racisme dat zich vervolgens nog veel sterker keert tegen al wie van buitenlandse afkomst is. Wie tegen racisme strijdt, vecht voor België.

Het koppelen van deze twee zaken is een vorm van de politieke techniek die “framing” heet. Je probeert een perfect verdedigbare zaak (het onafhankelijkheidsstreven) te koppelen aan een afschuwelijk streven (rassenhaat), en spreekt je weerstand tegen het geheel uit, waardoor het streven van je tegenstander mee in de discussie verdrinkt. De stellingname dat vechten voor België gelijk staat aan de strijd tegen racisme, getuigt van zo’n valse koppeling. Evengoed kun je stellen dat vechten voor België gelijk staat met het discrimineren van de Vlamingen die geen Belg willen zijn en in dit land een minderheid vormen. En “Vechten voor België” (citaat) kunnen we minstens even nationalistisch noemen als vechten voor Vlaanderen, niet? Ik zou niet kunnen begrijpen waarom het ene legitiemer zou zijn dan het andere.

Tegelijk wordt ook de nadruk gelegd op het woord “bedenksels”, alsof een Vlaamse of Waalse staat onnatuurlijk zou zijn. Hoe graag ik ook het zwaartepunt van mijn reactie op al deze argumenten net bij dit argument zou willen leggen, doe ik het niet, en wel omdat dit debat, namelijk het debat over “bedenksels” en “realiteiten”, bij uitbreiding dus over het “artificiële” en het “natuurlijke” van bepaalde politieke toestanden, een steriel debat is. Steriel, daarmee bedoel ik dat je er geen richtinggevende principes uit kunt halen, waarmee je staten zou kunnen indelen in staten die legitiem zijn omdat ze “natuurlijk” zijn en in (toekomstige) staten die “artificieel” zijn. België is evenzeer een bedenksel als Vlaanderen en Wallonië. Gronden voor legitimiteit moeten dus elders gezocht worden. (À propos, met welke legitimiteit omschrijft men hier de Brabanders als een aparte groep? Waarom zouden die wel een eigen identiteit toebedeeld mogen krijgen, en de Vlamingen als geheel niet? Er wonen binnen Limburg ook veel meer soorten mensen: een Kempenaar is geen Hasselaar en dat is maar goed ook. )

Het moeilijkste voor een flamingant dezer dagen is om aan mensen net duidelijk maken dat Vlaams-nationalisme en racisme niet hoeven samen te gaan. Het is de schuld van het Vlaams Belang die deze twee stromingen aan elkaar koppelt dat Vlamingen zoals ik die streven naar een onafhankelijke democratische staat altijd eerst dit debat moeten voeren, alvorens ze het échte debat kunnen voeren, namelijk dat van het institutioneel ondemocratische feit dat een minderheid evenveel macht heeft als de meerderheid in dit land, terwijl dit in strijd is met elk democratisch meerderheidsprincipe. De Vlaamse zaak is dus een democratische zaak. (À propos: men verzet zich hier tegen het racisme, maar men gebruikt tegelijk termen als “het Belgische volk”, een woordgebruik waar Vlamingen voor op de vingers getikt worden. Als zij durven spreken over “het Vlaamse volk” zijn ze meteen racistisch, een “Belg” die hetzelfde doet blijkbaar niet.)

Besluit: De vraag welk streven natuurlijker is, dat van Vlaanderen naar een eigen staat, of dat van de belgicisten naar het behoud van België, levert geen bruikbare conclusies op, omdat België even “(on)natuurlijk” is als Vlaanderen. En de koppeling maken tussen Vlaams-nationalisme en racisme is gewoonweg te eng, er zijn duizenden Vlaamsgezinden die niet racistisch zijn. Evengoed zou je kunnen zeggen dat de Belgische overheid een groot deel van haar bevolking discrimineert: zo hebben de Vlamingen in onze federale regering slechts 50 % van de macht, terwijl ze 60 % van de bevolking uitmaken.
HLRF!

Smithson.

Powered by ScribeFire.

Geen commentaar

Jean-Luc Dehaene, een eersteklas politicus van de oude "geen commentaar"-politieke cultuur, wordt door de koning vanuit de catacomben van de Europese politiek gehaald om het land te redden. Hij zal er moeten in slagen een compromis te vinden dat aan elke kant van de taalgrens als een overwinning kan uitgelegd worden. Alleen ... hoe kan je een overwinning behalen in een federatie met twee grote delen, zonder dat andere deel te schaden? Dat kan enkel door te hervormen wat al lang hervormd is: Art 35 van de gecoördineerde grondwet. Dat artikel bepaalt dat al hetgene wat niet uitdrukkelijk toegewezen is aan de federale staat, een bevoegdheid is van de gewesten. Alleen werd die lijst nooit opgemaakt. In die lacune nestelthet politiek zwaargewicht zich van weleer: klaar voor een rondje schijnonderhandelingen?


De verkiezingen van 10 juni hebben de kaarten communautair serieus moeilijk geschud: Vlaanderen heeft Vlaams gestemd en de politiek zal het geweten hebben: een status-quo voor VB, een sterke LDD en een klaterende overwinning voor het kartel CD&V/N-VA. Aangezien al deze partijen zich sterk gemaakt hebben dat ze er een volgende staatshervorming zullen doorduwen in het voordeel van de Vlamingen, zullen ze ook keihard afgerekend worden op deze stellingnames, en dat weten ze. De druk is dus hoog. Dat de Walen in feite niets vragen en er dus ook geen wisselgeld in de onderhandelingsschaal ligt, maakt de zaken er niet gemakkelijker op.

De enige manier om uit de patstelling te geraken, is het toepassen van een typisch Belgische truc: het opstellen van een zo danig groot en ingewikkeld akkoord dat niemand nog exact kan uitleggen wat het is. Vraag aan een constitutionalist wat het Sint-Michielsakkoord exact inhoudt en hij heeft een dag nodig om het je uit te leggen; alleen de grendelgrondwet van ’70, ontworpen door onze aller broeder Eyskens is superduidelijk een overwinning van de Walen geweest.

Sindsdien wordt het er met elke staatshervorming rommeliger op. Dat levert het grote voordeel voor de Walen dat de Vlamingen zelfs niet meer weten welke delen van de vorige akkoorden vandaag de dag al of niet uitgevoerd zijn, met het tragische gevolg dat we voor sommige dingen zelfs twee keer een prijs betalen. Deze keer zal het niet anders zijn. Zelfs Eric Van Rompuy, een man met een zekere Vlaamse reflex, en daardoor duidelijk gemandateerd in de Rand rond Brussel, maakte in Ter Zake van dinsdag 3 juli al de bocht door te stellen dat de splitsing van BHV “in een groter pakket van maatregelen zou moeten opgenomen worden”. Lees: nog eens zal moeten betaald worden.

Hetzelfde deden we met de overtredingen in Voeren. Hadden we toentertijd gewoon het been stijf gehouden en ons beroepen op de taalwetten in het Nederlandse taalgebied, dan was het nooit zover gekomen met Voeren. We laten ons altijd op de kast jagen. Ook in BHV staat het gerecht aan onze kant: de kieskring moet gesplitst worden, anders kunnen er geen nieuwe federale verkiezingen georganiseerd worden. Indien de Walen dit niet willen, blokkeren zij dus de Belgische federale staat. Maar toch tonen we ons meteen al bereid nog eens te betalen voor BHV. We zetten ons in de onderhandelingen dus meteen al met de kont bloot.

Waag ik mij dan toch maar even aan een voorspelling “in tempore non suspecto?” Dehaene zal een schijnstaatshervorming onderhandelen over iets wat eigenlijk geen wezenlijke veranderingen zal aanbrengen in de staatsstructuur, en hij zal het zo danig weten te verpakken dat elke politieke groepering dit aan zijn achterban zal weten te verkopen. Al snel zullen de meeste politici tegenspreken dat het verder uitwerken van een artikel dat al in de grondwet staat, eigenlijk geen antwoord betekent op de groeiende communautaire spanningen. Deze staatshervorming zal historisch genoemd worden, de laatste van een reeks van zes, en Dehaene zal gelauwerd worden als een groot staatsman. De Vlamingen zullen voor tenminste tien jaar wezenloos achterblijven, proberend te begrijpen waar het dit keer misgelopen is. Ondertussen krijgt de locomotief uit Vilvoorde een adellijk lintje en is de goegemeente helemaal verward over de te volgen koers.

Jammer maar helaas.

HLRF!

Smithson.

Powered by ScribeFire.

Une leçon vite apprise

Epoustouflée. Dat was ik na het zien van de koppenreportage over een Canadese lerares uit het stadje Saint-Valérien-de-Milton in Quebec. Ze heeft op één dag tijd haar leerlingen meer bijgebracht over discriminatie dan het hele apparaat van het CGKR (Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding). Ze deelde eenvoudigweg haar klas in twee groepen: kinderen groter dan 134 cm en kleiner dan dit gemiddelde van de klasgrootte. Er werd dus een onderscheid gemaakt tussen leerlingen (onderscheiden ís namelijk al discrimineren) op basis van een volstrekt arbitrair kenmerk waarop de leerlingen zelf geen invloed hadden.

De lerares legde meteen uit dat de kinderen vandaag een oefening zouden meemaken rond discriminatie. Alle kinderen die kleiner waren dan de standaard, werden verteld dat ze betere leerlingen waren. Dat had ze immers ergens gelezen, in een wetenschappelijke studie. Welke argumenten de kinderen ook inbrachten, de juf bleef zeggen dat ze het standpunt van de kinderen begreep, maar dat de wetenschap nu eenmaal gelijk had. Zo was er een meisje dat klein en dus slim was, die een groot vriendinnetje had, en dat meisje ook veel slimmer vond dan zijzelf omdat ze haar altijd geholpen had met haar taken. Toch gaf ook dit meisje haar logische redenering op vanuit de blijvende segregerende druk die vanuit de leerkracht uitging.

Na verloop van tijd reageerde de groep met kleintjes vanuit een soort superioriteitsgevoel op de groep van de grote kinderen, en begonnen ze mee te lachen met de discriminerende grapjes van de lerares. Na de speeltijd vormden zich zelfs spontaan twee aparte rangen volgens grootte, een manier van groeperen die de lerares nooit bevolen had. De kinderen gingen dus sociaal wenselijk reageren. De sfeer werd slechter en slechter, tot wanneer, naar de avond toe, de juf haar kinderen bij zich riep. Ze vroeg de kleine kinderen of ze een leuke dag gehad hadden en hoe dat kwam. Toen de kinderen in koor "non" schreeuwden, barstte juf Annie Leblanc in tranen uit. Ze zei dat ze het moeilijk had om kinderen zomaar te discrimineren, maar dat het allemaal deel was van de oefening.

De volgende dag werden de rollen omgedraaid, onder het voorwendsel dat zij van de voorzitter van de schoolraad, een groot en belangrijk man, te horen gekregen had dat wat zij deed in de klas verkeerd was: grote kinderen mochten niet gediscrimineerd worden. De voorzitter van de schoolraad was ervan overtuigd dat de grote kinderen superieur waren tegenover de kleine kinderen. Eenzelfde proces voltrok zich, maar dan in de andere richting: de kleintjes waren dit keer diegenen die als inferieur beschouwd werden. Tijdens deze tweede dag werd de sfeer in de klas nog slechter, en toen op het einde van de dag de kinderen gevraagd werd om een tekening te maken over hun gevoelens, kwamen de meest aggressieve, verdrietige en hopeloze tekeningen naar boven.

De lerares sloot de dag af door alle kinderen bij zich te roepen en af te kondigen dat de oefening gedaan was. Gedurende meer dan een uur wisselden de kinderen hun mening uit over discriminatie, vertelden hoe rot ze zich gevoeld hadden en hoe onrechtvaardig het was om mensen te discrimineren op basis van een kenmerk waar zij zelf geen macht over hebben. De tweedaagse werd afgesloten met een groepsknuffel van jewelste. Une leçon si vite apprise.

Ik werd er stil van. Zelf onderwijzer van opleiding, voelde ik het weer kriebelen om achter de klas te staan en zelf zo'n dingen te gaan doen. Ik nam mezelf ook voor om mevrouw Annie Leblanc, een zeer warm en hartelijk mens, persoonlijk te feliciteren. Met mijn laptop op mijn schoot surfte ik na Ter Zake het wereldwijde web af, op zoek naar meer info over deze mevrouw. Ik vond eerst een artikel over deze uitzending op de site van Radio Canada met daarin meer gegevens over het schooltje en de regio in Quebec waar het zich bevond. Deze plaatsnamen googlede ik in combinatie met "contact" en "enseignement", waardoor ik het nummer vond van de onderwijsdirectie van de regio Montérégie. Ik telefoneerde en ik kreeg een mevrouw aan de lijn aan wie ik moest uitleggen dat "je viens de voir une émission sur la télé nationale flamande d'un expériment menée dans l'école Saint-Pierre à Saint-Valérien-de-Milton" en "si vous pouvez me mettre en contact avec cette école afin de retrouver madame Annie Leblanc pour lui féliciter avec son initiative". In het raarste Frans dat ik ooit hoorde, met een zeer zwaar Engels accent, vertrouwde de vrouw me toe dat het hier ging om "une école privé, dont j'ai pas l'adresse" Ik vroeg "Même pas sur une petite liste?" "Ce n'est pas dans ma compétence, mais je vois par hasard que le numéro de cette école est ...".

Ik glunderde, bellend met mijn gsm vanuit mijn zetel om tien uur 's avonds in Gent naar de andere kant van de wereld. Meteen belde ik ook naar de school zelf, maar het was al te laat, het was al na vier uur plaatselijke tijd. Op het antwoordapparaat sprak ik een boodschap in voor mevrouw Leblanc met de belofte dat ik haar snel zou proberen te contacteren. Misschien doe ik dat niet meer. Alsof mevrouw Leblanc zit te wachten op een ietwat geëmotioneerde televisiekijker uit Vlaanderen. De wetenschap dat de mens Leblanc bestaat, dat er nog mensen zijn op deze planeet met het hart op de juiste plaats is voor mij al genoeg. Vive le Quebec!

HLRF!

Smithson.

Link van het artikel (Franstalig)
http://www.radio-canada.ca/nouvelles/societe/2006/09/26/004-discrimination-enjeux.shtml



Powered by ScribeFire.