dinsdag 13 oktober 2009

De vredesduif is ernstig ziek

Op vrijdag 9 oktober werd bekend dat Barack Obama de Nobelprijs voor de vrede krijgt, voor 'zijn buitengewone inspanningen om de internationale diplomatie en samenwerking tussen volkeren te bevorderen', aldus het Nobelcomité in Oslo. Verder motiveert het comité dat speciaal rekening gehouden is met “Obama’s visie en inspanningen voor een wereld vrij van nucleaire wapens”. Progressief Europa jubelt. Maar niets is wat het lijkt. Hold your horses.

Barack Obama moet zowat de snelste vredesbrenger zijn die het comité ooit benoemd heeft. De president, die nog maar sinds 20 januari “in office” is, krijgt dezelfde prijs als Mikhail Gorbatsjov, die jarenlang gestreden heeft voor glasnost en perestroïka in de USSR, en krijgt die sneller dan Aung San Suu Kyi, die zelfs vandaag nog in Birma haar geweldloze strijd voor democratie en mensenrechten voortzet.

Wat zijn dan de verdiensten van Obama? Reeds tijdens zijn verkiezingscampagne pleitte hij voor de verderzetting van de oorlog tegen Afghanistan. Ook de schrapping van het programma voor het rakettenschild in Centraal-Europa is een cosmetische operatie, want dat is slechts afgevoerd omdat men voortaan datzelfde rakettenschild vanop Aegis-schepen kan waarnemen, performanter én goedkoper dan de geschrapte installaties in Tsjechië en Polen.

Vooral de verwijzing naar zijn inspanningen voor nucleaire veiligheid zijn twijfelachtig. Niet enkel zijn de belangrijkste ontwapeningsverdragen telkens afgesloten door republikeinen – SALT I in 1972 door Nixon, START I door Reagan in 1982 – nog belangrijker is dat de verhoogde druk op Iran niet het doel van de vrede dient, maar de bescherming van de eigen Amerikaanse belangen. Of preciezer de Amerikaanse munt.

Sommige analisten schatten dat de Amerikaanse overheid niet minder dan 15 % van het BBP aan nieuw kapitaal in haar economie geïnjecteerd heeft. Maar waar komt dat geld vandaan? Geen dollar van het Recovery Program is echter belastingsgeld. Integendeel. Sinds het begin van de Obama Administration hebben de persen van de Federal Reserve nog geen moment stilgestaan: Amerika’s belangrijkste exportproduct is de dollar geworden. De koopkracht per dollar zakt zienderogen, en daar ligt de hond gebonden.

Iran, als tweede exporteur van de OPEC, wil af van de dollar. In 2008 verplaatste Iran zijn oliebeurs van Teheran naar het eiland Kish in de Perzische Golf. Daar werd een vrijhandelszone gecreëerd, waar voortaan olie niet meer in dollars, maar in euro’s en roebels wordt verhandeld. Ahmadinejad is actief aan het lobbyen bij de andere elf leden van de OPEC om hetzelfde te doen. Hij vindt alvast gehoor bij Chavez, die zijn Venezolaanse olie ook niet langer in dollar wil van de hand doen.

Het belang hiervan voor de Amerikaanse munt is niet te onderschatten. Sinds the Nixon Schock is ruwe olie namelijk het de facto onderpand geworden van de dollar. De troebele relatie tussen de dollar en de OPEC begon al op 15 augustus 1971. Toen besloot Nixon de band tussen de dollar en haar achterliggende waarde, goud, door te snijden. De Amerikaanse Federal Reserve had voor de bekostiging van de oorlog in Vietnam namelijk zoveel dollars bijgedrukt, dat die onmogelijk nog in goud terugbetaald konden worden. Ze stonden in die dagen bekend als Eurodollars.

Na the Nixon Schock was het hek helemaal van de dam. Nu kon de VS haar munt ongebreideld inflateren. De onderliggende waarde werd door de wereldmarkten niet meer uitgedrukt in “ounces gold”, maar aangezien de dollar nog steeds de wereldreservemunt was, in “barrels oil”. Daar zit de crux van het probleem: gegeven dat oliecontracten in dollar uitgedrukt worden, verloor met elke dollar die de Fed bijdrukte, de OPEC aan koopkracht. De prijzen van olie bleven lange tijd gelijk, maar de waarde van de contracten in termen van de eigen munt zakte.

De oliecrisis van oktober 1973 en de dollarcrisis van augustus 1971 zijn dan ook één en dezelfde gebeurtenis. De OPEC verhoogde de dollarprijs per vat olie niet om haar monopoliepositie te misbruiken – die heeft ze niet en nooit gehad – maar wel om gelijke tred te kunnen houden met de inflatie van de dollar. De VS deed er echter alles aan om de perceptie van de oliecrisis te linken aan de Jom Kippoer-oorlog in oktober 1973, maar dat was slechts een regionaal conflict.

De OPEC werd trouwens al in 1960 opgericht en had toen al als belangrijkste doelstelling een vakbond tegen de dollar te vormen. Systematisch verhoogde zij in verschillende bijeenkomsten de prijs per vat in relatie tot de slinkende koopkracht van de dollar. Was de stijging voor 1971 echter nog relatief beperkt, vanaf januari 1970 tot het einde van de jaren zeventig steeg de prijs van een vat ruwe olie van 3,35 dollar tot 32,50 dollar per vat. In diezelfde periode swingde de Amerikaanse inflatie uit de pan.

De goede bedoelingen van Obama jegens het nucleair programma van Iran zijn dan ook hoogst twijfelachtig. Het lijkt er meer op dat Obama vooral de eigen belangen veilig wil stellen: stapt Iran succesvol af van de dollar, dan stort het wereldwijde monetaire systeem, dat nu door de VS gedomineerd wordt, ineen. Niet voor niets heeft the Central Bank of Iran de grootste goudreserves in het hele middenoosten. De dollar heeft men nooit vertrouwd. Men geeft de voorkeur aan het hawala-monetair systeem, waarbij goud een cruciale rol speelt.

Obama zou wel eens de eerste Nobelprijs-laureaat kunnen zijn die na zijn onderscheiding een oorlog begint. De hele politiek van het Midden-Oosten is er immers op gericht om net die regimes aan de macht te houden die de dollarpolitiek van de VS steunen. De Saoedi’s in Arabië, de Al Sabah’s in Koeweit, Sadam in Irak. Tot voor kort.

Die laatste, ooit CIA-agent in Egypte, kon in de jaren negentig zonder problemen etnische zuiveringen houden bij de Koerden in het Noorden, Abu Graib exploiteren als bekentenissenmachine, en de meest gruwelijke chemische wapens van Amerikaanse makelij afvuren op Iran. Toen hij echter in 2002 openlijk verklaarde zijn olie niet meer in dollars te willen verkopen, werd hij binnen het jaar verwijderd.

Ahmadinejad kan dus maar beter op zijn tellen passen. Het in het hoogste belang van de VS om aan te kunnen tonen dat Iran een gevaarlijk land is. Het ware geheel niet verwonderlijk moest na de uitreiking van de prijs in Stockholm op 10 december, de VS gewapend met dat moreel gezag op de volgende VN-veiligheidsraad een “smoking gun” te voorschijn halen die een militaire aanpak van Iran kan rechtvaardigen, dit alles natuurlijk met het Nobele doel “voor een wereld vrij van nucleaire wapens”.

Pittig detail: de nominaties voor de Nobelprijs voor de vrede van dit jaar werden afgesloten op 1 februari 2009. Toen was Obama welgeteld 11 dagen aan de macht.

Brecht Arnaert

9/10/2009

woensdag 7 oktober 2009

Waarom de Sleepstraat geen ghetto is

In DS van 30 september vraagt Luckas Vander Taelen zich af of we bang moeten zijn om onze waarden op te dringen aan nieuwkomers. Hij verwijst naar de opkomst van ghetto’s in Brussel, bewoond door allochtonen die de wijk niet meer als publieke ruimte zien, maar als het privaat eigendom van hun gemeenschap. In Gent, dans la Flandre Profonde, is er echter ook een grote Turkse minderheid die zich concentreert in een aantal wijken. Hoe komt het dat de Sleepstraat geen ghetto is, en de Merodestraat wel?

Het artikel van Vander Taelen wordt algemeen onthaald als een moedige analyse. Helaas is het niet eens een analyse maar slechts de loutere vaststelling van wat we al jaren weten. Vander Taelen stelt vast, maar verklaart niet. Willen we echter goeie oplossingen bedenken dan moeten we het eerst eens zijn over de definitie van het probleem. Een lekke band repareer je niet met hamer en beitel.

Want wat is de oorzaak van de problemen die we vandaag hebben? Welke ideeën lagen aan de basis van het beleid dat nu overduidelijk aan het falen is? Een grote verklarende factor is de idee dat het concept "wij" moest afgebroken worden, ten voordele van het individu. De gemeenschap werd als bevoogdend ervaren, wij en zij bestond niet meer, het was ik en jij en vele anderen. Weg met het paternalisme van een gemeenschapsmoraal, het eigen individuele ik primeert op gelijk welke sociale institutie.

Hoewel het in vraag stellen van sociale instituties vruchtbare producten kan opleveren, leidde die stelling echter ook tot de onvermijdelijke conclusie dat, indien de gemeenschap niet meer bevoogdend mocht zijn tegenover ons, ze dat toch ook niet meer mocht zijn tegenover nieuwkomers? Elk zijn eigen private cultuur, en dan vinden we het wel.

Maar wat als die nieuwkomers die postmodernistische manier van denken niet volgen? Wat als in hun cultuur het wij-gevoel wél nog waarde heeft? Dan krijg je toestanden zoals in Anderlecht, Molenbeek en Vorst. Op al die plaatsen is de gemeenschapszin van allochtonen onvoorstelbaar groot. In hun eigen gemeenschap.

En daar wringt het schoentje in Brussel. Terwijl de Vlaamse Gemeenschap ondertussen een begrip met inhoud is, en de feitelijke Waalse Gemeenschap zich, ondanks jarenlange institutionele blokkering, stilaan aan het vormen is, is er van een Brusselse Gemeenschap in de verste verte geen sprake. Hoe sterk bewegingen zoals Aula Magna en Bruxsel Forum ook dromen van zo’n eigen Gemeenschap, die kan pas ontstaan als er een bindmiddel is dat de die gemeenschap vorm kan geven. Als dat bindmiddel “de loutere wil om samen te leven” is, dan is het failliet daarvan al meermaals bewezen. Allochtonen trekken zich terug in eigen wijken, op een eigen territorium.

En gelijk hebben ze. Want hét probleem bij uitstek in de Brusselse debat rond integratie is dat er toch geen duidelijke identiteit is om zich aan te conformeren. Hoogstens een stadsidentiteit, maar geen gemeenschap met een overkoepelende set aan normen en waarden. Wel, dan kun je maar beter jezelf zijn. Meer nog. De integratieproblemen in Brussel houden rechtstreeks verband met de uitholling van de Belgische identiteit. Die identiteit werd gaandeweg verzwakt door de democratisering en de genadeslag toegebracht door het cultiveren van de non-identiteit als reactie daarop.

Oorspronkelijk had België immers een zeer sterke identiteit. België was een duidelijk Franstalig land, centralistisch geleid naar Jacobijns model, met sterke Latijnse invloeden. Verkiezing na verkiezing werd echter duidelijker dat de Belgische identiteit, in 1830 nog bepaald door de ideëen van een mannelijke, cijnsbetalende, francofiele en royalistische elite van 30 000 stemgerechtigden, niet overeenkwam met de identiteitsinvulling die de bevolking voor zichzelf zag.

Hoe meer mensen mochten gaan stemmen, hoe sterker het duidelijk werd dat dit land uit twee naties bestaat: de onze en die van onze Waalse broeders. Zolang grote lagen van de bevolking niet mochten stemmen, kwam de identiteit België niet in de problemen. Vanaf de democratisering was er geen houden meer aan: het oorspronkelijk België was op sterven na dood.

Omdat het onmogelijk bleek om die oorspronkelijke Belgische identiteit te revitaliseren, koos men dan maar voor de vlucht vooruit. Kon België niet meer bestaan, dan zou het niet-bestaan van een Belgische identiteit haar nieuwe identiteit worden. Belgicistisch links in Vlaanderen vluchtte in een identitair nihilisme, dat bovendien nog goed paste bij een al te lichtzinnige invulling van de multiculturele samenleving. Het feit dat België geen identiteit had, leek de ideale voedingsbodem om allerlei culturen te verwelkomen, zonder onderscheid.

De plaats bij uitstek daarvoor was het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar de Belgische identiteit zich door de federalisering noodgedwongen in teruggetrokken heeft. Enkel daar kon het experiment verder gezet worden. De blijde intrede van het ware humanisme in Brussel, werd in sterk contrast geplaatst met de vermeende kerktorenmentaliteit van de Vlaamse Gemeenschap. Men deed triomfantelijk over het nieuwe experiment.

Belg zijn werd verheven tot een soort kunstvorm, de kunst om zichzelf weg te cijferen. Surrealisme bleek daar goed bij te passen. Onlangs werd in Brussel nog het Magrittemuseum geopend, met als embleem een logo dat verdacht veel op een kroontje lijkt. Het surrealisme, ooit een anti-establishmentbeweging, wordt nu ingeschakeld ter legitimering van de non-identiteit. Te pas en te onpas wordt gedeclameerd dat België het samenlevingsmodel bij uitstek is, een uniek project in de wereld, post-nationaal en post-identitair.

Maar hoe mooi de dromen en de kunst van Magritte ook waren, non-identiteit is onhoudbaar. Wat niet wil bestaan, bestaat wél in zijn poging om niet te bestaan. Ook Magritte ging zijn verf kopen in een gewone winkel, die onderdeel was van een gewone gemeenschap. De non-identiteit is inconsistent met zichzelf. Wat Belgicistisch links dus niet voorzag, is dat het cultureel vacuüm dat zij België heetten en zij ten volle meenden te beleven in Brussel, al spoedig opgevuld zou worden door nieuwe identiteiten. Dát is wat gebeurd is in Brussel.

De probleemwijken van Brussel waar men dacht multiculturele experimenten te zien ontstaan, blijken bij nader inzicht monoculturele uitingen te zijn van een samenhorigheid waar zelfs de meest radicale conservatieven nog niet van durven te dromen. In die wijken is geen veelheid aan culturen aanwezig. Er is slechts één dominante cultuur, en dat is de hunne. De andere worden getolereerd. Nog net.

Het verschil met Gent kan niet duidelijker zijn. Wie de taxi neemt aan het Sint-Pietersstation maakt meteen kennis met Gentenaars van Turkse origine. Maar het zijn wel Gentenaars. Zij vragen in een sappig dialect, gekleurd door de vocaalharmonie die de Altaïsche talen zo eigen is, waar u heen wil. En als Galatasaray nog maar eens landskampioen geworden is, dan zal heel Gent het geweten hebben. Rode vlaggen met halve manen sieren het straatbeeld.

Maar zijn er in Gent no-go-zones? Trekken in Gent mensen van buitenlandse origine zich terug op een eigen territorium? Voelen Gentenaars van Vlaamse oorsprong zich niet meer thuis in hun eigen stad? Helemaal niet. De enige no-go-zone in Gent is tegenwoordig de Korenmarkt, en wel omdat die open ligt voor rioleringswerkzaamheden. Hoewel ook Gent zijn samenlevingsproblemen heeft, is er wel degelijk een common ground, een wens tot samenleven. De Gents-Turkse cultuur is wel degelijk een subcultuur in een Vlaamse spectrum, de subcultuur van de jongeren uit Molenbeek is dat niet: het is hun cultuur die er de Belgische non-identiteit opgevuld heeft. Zonder compromis, zonder common ground.

Het wordt tijd dat links erkent dat geen enkel ideaal, of het nu multiculturalisme, interculturalisme of transculturalisme is, de werkelijkheid kan verbergen dat er steeds een hoofdcultuur moet zijn waarin elementen van nieuwe culturen geabsorbeerd kunnen worden. Daar is trouwens helemaal niets mis mee. Meer nog. Multiculturaliteit zonder interactie is apartheid. En waar culturen interageren met elkaar, moet er een hoofdcultuur zijn die als substraat kan dienen voor de andere.

Dat de crux van het probleem zich in Brussel bevindt is dan ook geen toeval. Brussel is het enige territorium in België waar men is blijven vasthouden aan de Belgische identiteit, die hol geworden is. Terwijl nieuwkomers in Vlaanderen en Wallonië een identiteit aantreffen waar zij zich wel degelijk naar kúnnen integreren is men in Brussel overgeleverd is aan het identitair vacuüm dat men als reactie op die voortschrijdende uitholling gecreëerd heeft.

Het enige wat we nochtans moeten doen, is het voorbeeld van de Brusselse Franstaligen volgen. Paradoxaal genoeg zijn zij de enigen die zichzelf nooit inschreven in dat identitair nihilisme. Ze gebruikten het wel te pas en te onpas om de eigenheid van de Vlamingen in Brussel te kunnen negeren. Terwijl Vlamingen in Brussel onder elkaar aan het debatteren zijn of ze nu Brusselse Vlaming dan wel Vlaamse Brusselaar zijn, is de Franse Gemeenschap in Brussel de enige die nog identiteit genoeg toont om zonder vrees inderdaad zijn waarden en normen op te leggen.

Brecht Arnaert

6/10/2009