zaterdag 11 september 2010

Waarom er geen B in het woord liberalisme staat.

Artikel ingestuurd naar de redactie van "Neohumanisme", het ledenblad van LVSV Gent.



Op zondag 5 september, net na de crash van de regeringsonderhandelingen, ging Bart De Wever eten met Didier Reynders en Charles Michel in het sterrenrestaurant Bruneau in Ganshoren. Dat het eten exquis zal geweest zijn, daar twijfel ik helemaal niet aan, maar dàt ze zijn gaan eten, dat is een feit van formaat. Het liberalisme en het nationalisme zijn namelijk elkaars noodzakelijke voorwaarden, tenminste in Vlaanderen.

Laten we eerst even de termen duidelijk stellen. Met liberalisme bedoel ik het inzicht dat een vrije samenleving moreler is en efficiënter werkt dan een samenleving waarin het individu door de overheid in zijn handelen beperkt wordt, niet de gespindoctorde versie daarvan à la Verhofstadt. En met nationalisme bedoel ik die beweging die burgers verenigt om zich te bevrijden van een collectivistisch, corporatistisch, pseudo-democratisch regime, niet de etnische versie daarvan à la De Winter.

De doctrine die het eigen volk namelijk vooropstelt als de bron van alle rechten, en het individu slechts als een afgeleide daarvan, is verwerpelijk. In zo’n maatschappij staat het individu ten dienste van de staat, en is het in ernstig gevorderde gevallen zelfs afhankelijk van de staat voor zijn overleven. Waar vinden we zo’n regime? Juist ja, in Wallonië.

Beweer ik nu dat de PS een nationalistische partij is? Helemaal niet. De legitimering van de onderwerping van het individu gebeurt daar niet met het concept “natie”, maar met het concept “klasse”. Vlamingen zijn asociale kapitalisten, en de Walen moeten zich als klasse verenigen tegen die uitbuiting. U ziet, het Waalse socialisme, dat de Vlamingen verwijt nationalistisch te zijn, is een loot van dezelfde stam: enkel liberalisme is het echte alternatief.

Maar dan wel Vlaams liberalisme. De overwinning van N-VA op 13 juni is dan ook niet enkel te danken aan de gortdroge nationalistische retoriek die men van het Vlaams Belang gewend was, noch aan een sociaal-economische retoriek die enkel op centen inspeelt, maar op een combinatie daarvan. Het is Bart De Wever en niet Alexander De Croo die de Vlamingen erop wees hoe in België de sociaal-economische en de communautaire breuklijn één en dezelfde zijn.

De aantijging dat N-VA niet bezig was met “de echte problemen van de mensen” is dan ook futiel gebleken. Dit land wordt geregeerd door een minderheid die constitutioneel én in de regering de vinger op de knip houdt door respectievelijk de dubbele meerderheden en de regels van pariteit en consensus. En die minderheid wordt op zijn beurt geregeerd door de hardste socialistische partij ter wereld: de PS. Papandreou, de Griekse premier en voorzitter van de Vierde Internationale, loofde al meermaals de manier waarop de PS erin slaagt "in een neo-liberaal Europa de waarden van Marx hoog te houden".

Papandreou heeft gelijk. Alle Vlaamse pogingen om een echt liberaal beleid door te voeren – de verlaging van de vennootschapsbelasting, de beperking van de werkloosheid in de tijd, de afslanking van het overheidsapparaat – stootten op het njet van de PS. Wat de Vlamingen in de plaats kregen was de notionele intrestaftrek – omdat vennootschapsbelasting een federale bevoegdheid is meneer – het systeem van jobkorting – omdat het arbeidsmarktbeleid geen bevoegdheid is van de deelstaten meneer – een vereenvoudigingsloket – omdat er toch zoveel overlappende instanties zijn meneer.

Een zwaktebod is het! Van een generatie Vlaamse liberalen die aangeleerd is geweest dat flamingantisme noodzakelijk iets gesloten, bekrompens, xenofoob moet zijn, gecounterd door een goedkoop kosmopolitisme dat doet denken aan het cultuurloze internationalisme van de marxisten. Liberaal zijn betekende onthecht zijn van elke culturele geworteldheid, de wereldburger uithangen, die nergens vandaan kwam en overal thuis was.

Nee! Burger ben je altijd ergens. Telkens als ik Verhofstadt op tv bezig zag, moest ik denken aan de geslachtsloze Sovjet-mens die Stalin voor ogen had: geen Est, geen Macedoniër, zelfs geen Rus of Georgiër, maar de perfecte, abstracte, thuisloze, verplaatsbare, kneedbare mens. Orakelend over het belang van vrijheid in de wereld, was "da joenk" ziende blind voor de schrijnende onvrijheid van de Vlamingen om een eigen, liberaal beleid te voeren.

Paars was dan ook niet meer dan donker donker rood, met een blauw lijntje errond. Zowel Verhofstadt-I als Verhofstadt-II werden volledig gedomineerd door de PS. Acht jaar op rij een begroting in evenwicht, dat wel, maar dan enkel door roofbouw op de toekomst van het land, niet door structurele hervormingen. Integendeel zelfs: een ongebreidelde groei in de sociale zekerheid, een duur systeem van dienstencheques, en opzienbarende groei van premies en subsidies allerhande. Maar structureel? Niets.

Het zijn net die structurele hervormingen waar België nu voorstaat. De volgende staatshervorming zal sociaal-economisch zijn, of ze zal niet zijn. Niet voor niets ligt de focus nu op een herziening van de financieringswet. De staat hervormen is de deelstaat responsabiliseren. Wist u bijvoorbeeld dat het Waals Gewest, indien het economisch beter presteert, navenant minder dotaties van de federale overheid ontvangt dan wanneer het niets zou doen? Het is de werkloosheidsval in het groot.

Is dat oubollig nationalisme? Of common sense? Het is tijd dat de Vlaamse liberalen beseffen dat het Vlaams-nationalisme en het liberalisme bondgenoten zijn. Dat het constitutioneel opgeven van de Vlaamse meerderheid in 1970 niet enkel het einde betekende van het Vlaams project van de flaminganten, maar ook van het liberaal project van Vlamingen.

Dat staalsubsidies, scheepsliften en tal van andere zinloze prestigeprojecten in het zuiden een rechtstreeks gevolg zijn van een gemuilkorfd liberalisme dat zijn demografisch overwicht in het federaal parlement niet meer kon laten gelden en aan de andere kant van de taalgrens structureel verdreven bleef van de macht.

Acht jaar lang werd dit verborgen op een kruiperige manier, die aan slangen doet denken. Maar de waarheid is dat de Vlaamse Leeuw aan een ketting ligt, zijn tanden getrokken en zijn nagels afgevijld. De ketting is van Waalse makelij, het beste gesubsidieerde staal uit Cockerill-Sambre. Het afwerpen van de Waals-socialistische ketenen is de gezamenlijke opdracht van liberalen en Vlaams-nationalisten.

Men mag Vlaanderen kneuterig noemen, aan de kerktoren gebonden, bekrompen. Maar de oorzaak daarvoor ligt niet bij “de Vlaamse volksaard” die inherent zo zou zijn en waar we ons als kosmopolitische liberalen van moeten bevrijden. Nee gadikke! We moeten net onszelf blijven en inzien dat het Waals-socialistisch juk de Vlamingen verhindert om hun meest centrale waarde "Doe stille voort" ten volle te beleven.

Bedenk wat Vlaanderen zou kunnen als het zelf zou mogen beslissen over zijn belastingen, zijn sociale politiek, zijn ondernemingsklimaat. En als ik dan toch eens oubollig mag doen - de waarheid behoeft namelijk geen vernieuwing - : het is in tijden dat Vlaanderen (of tenminste het Graafschap) vrij was, dat het de grootste resultaten heeft bereikt.

Toen Vlaanderen vrij was, werd in Brugge het beurswezen uitgevonden. Toen Vlaanderen vrij was, werd in Kamerrijk de polyfonie uitgevonden. Toen Vlaanderen vrij was, heeft het in Ieper de getuigenrechtspraak ingevoerd. Enkel wanneer Vlaanderen vrij zal zijn, zal het liberalisme ten volle kunnen bloeien.

In het woord liberalisme staat geen b. In Vlaanderen staat zeer zeker wel een v. De v van vrijheid! Leve Vlaanderen! Leve de republiek!

Brecht Arnaert,

8 september 2010

zondag 11 juli 2010

Waarom de Vlaamse Leeuw helemaal niet fier is ...

Lezing voor de Vlaamse Verenigingen van Ieper, za 10 juli 2010 , Familiekring Crescendostraat

Dames en heren,
Beste Vlamingen,
Waarde Vlaamse landgenoten,

Vandaag, een maand geleden, ging er een schokgolf door België. Na acht jaar paars beleid, waarin de Vlaamse verzuchtingen ontkend zijn geweest, en na drie jaar van bestuur zonder een meerderheid van Vlamingen in de regering, heeft de Vlaming een duidelijk signaal gegeven: we willen vooruit met België, maar dan op onze voorwaarden.

Dit is op zijn zachtst gezegd revolutionair. De Vlaamse volksaard kennende, zijn wij een volkje dat heel veel klaagt, maar slechts zelden echt durft. Het is mij al dikwijls gebeurd dat ik tijdens een cafébezoek – een activiteit die ik heel soms eens durf ondernemen – aangesproken word op mijn politiek engagement en dat dan een discussie ontstaat over hoe slecht België eigenlijk wel is.

Meestal zijn het glasheldere observaties: “Wist u meneer, dat België de hoogste belastingen van de wereld heeft? En tegelijk de laagste pensioenen?” “Wist u meneer, dat in België, gevangenisstraffen tot drie jaar niet meer uitgevoerd worden?” “Wist u meneer, dat grote bedrijven praktisch geen belasting betalen, terwijl de gewone middenstander kreunt onder de controles?”

Ja, André, dat wist ik. Maar als de tijd van actie komt, dan zie je een tweede aspect van de Vlaamse volksaard. “Doe maar voort in de politiek jong, ge doet dat goed. Ikzelf zou me daarvoor ook wel inzetten, als het echt nodig was, maar het is nogal moeilijk om daarvoor uit te komen he?”

De Vlaming heeft een culturele, bijna aangeboren neiging om een pantoffelheld te zijn: “En ik ga nu eens goed mijn gedacht zeggen sie! Maar dan wel tegen mijn vogels in de volière.” Het is die typische mentaliteit van de volkse, goedlachse, maar timide Vlaming die maakt dat de Vlaamse ontvoogdingsstrijd zo moeizaam verloopt. Waren wij een stelletje Ieren of Catalanen, dan was de zaak al lang beklonken. Maar we zijn geen Ieren. We zijn Vlamingen.

Wat ik vanavond graag zou willen proberen, is op zoek te gaan naar een verklaring voor deze mentaliteit.

De Vlaamse Beweging de enige nationale beweging ter wereld die ijvert voor een eigen land, los van het land waar men al de meerderheid in heeft. Dat op zich is al hoogst verwonderlijk. Separatisme is normaal gezien een minderheidsstandpunt. In een normaal land is de meerderheid gewoon de meerderheid, en beslist ze welke richting het land moet uitgaan.

In België niet. Hier dicteert de minderheid door allerlei procedures, dubbele meerderheden, pariteiten en grendels wat er met het land moet gebeuren. Als we mogen veronderstellen dat democratie het besturen bij meerderheid is, dan is België een geval op zijn kop. En dat is het ook: België is geen democratie en zal het ook nooit worden.

Maar daarmee vertel ik niets nieuws. We weten al lang dat de grondwet wel degelijk een vodje papier is, dat regels buigzaam zijn en kunnen uitgelegd worden zo danig dat de Vlamingen nooit gelijk zullen halen.

Vanavond wil ik mij echter richten op de vraag die daaraan voorafgaat: hoe is het zover kunnen komen? Wat voor mentaliteit heeft er ooit voor gezorgd dat wij onze democratische meerderheid zomaar opgegeven hebben? Hoe komt het dat wij nog steeds het gevoel hebben onderdrukt te worden, zelfs al heeft Vlaanderen nu een eigen regering? Van waar komt dat latente gevoel een muis te zijn, terwijl je eigenlijk een leeuw zou willen zijn?

De verklaring is niet eenvoudig, maar er is alvast één zaak die mijn aandacht getrokken heeft. Wie het debat over Vlaamse onafhankelijkheid al een tijdje volgt, kan moeilijk nog redenen vinden waarom we geen eigen republiek zouden stichten. Vlaanderen is in economische termen heus niet zo klein, we zijn harde werkers, en wie zal betwisten dat justitie, fiscaliteit en sociale zekerheid – de drie federale rampen – niet even goed, zo niet beter door Vlaanderen gedaan zouden kunnen worden.

Rationeel gezien zijn er volgens mij dus geen redenen om tegen Vlaamse onafhankelijkheid te zijn. Maar er is één reden, die nogal wat emotie opwekt tijdens debatten: “Wat met de Walen?” “Gaan wij die arme stakkers dan werkelijk laten stikken?” “Gaan we werkelijk zo egoïstisch zijn en hun aan hun lot overlaten?

Hier komen we bij de kern van de zaak. Het woord zelf is nog niet gevallen, maar het ademt uit alle poriën van de Belgicisten: “Streven naar Vlaamse onafhankelijkheid is een immorele houding”. Wij, die al zo rijk zijn, willen nu nog rijker worden op de kap van die arme mensen in het zuiden? Hoe hardvochtig kun je zijn? Vlaanderen mag dan nog zoveel beter af zijn alleen, je laat hen niet in de steek.

Nou, daar heb je als flamingant even niet van terug. Wat zeg je daarop? Vlaamse onafhankelijkheid immoreel? Dan mag in een onafhankelijk Vlaanderen nog alles efficiënter kunnen gebeuren, die plannen berg je al gauw op wanneer je het etiket immoreel dreigt te krijgen. Een gevoel van schuld kan zich dan van u meester maken.

Dat gevoel heb ik zelf ook gehad. In mijn eerste jaren als studerende flamingant legde ik mij vooral toe op de praktische zaken. De staatsschuld verdelen, hoe doen we dat? Wat met Brussel, nog zo’n levensgroot probleem. Maar sinds ik met de morele vraag geconfronteerd ben geworden, liet het mij niet meer los: “Moet ik me schuldig voelen als ik pleit voor Vlaamse onafhankelijkheid?” “Waarom zou de republiek een intrinsiek goede zaak zijn?” “En als Vlaamse onafhankelijkheid immoreel is, is België dan bijgevolg automatisch moreel?”

Een wirwar van vragen schoten door mijn hoofd. Verdere cafébezoeken leerden me niets bij. Maar toen kreeg ik van een vriend de tip om eens een seminarie in Amerika mee te gaan volgen. Van 20 tot 26 juni 2009 verbleef ik aan de Clemson University in South Carolina om samen met ongeveer 50 andere studenten van over heel de wereld ons te richten op de vraag: “Wat zijn de morele fundamenten van een vrije samenleving?”

Het is de meest inspannende maar tegelijk ook leerrijke intellectuele ervaring die ik ooit meegemaakt heb. Ik heb er heel veel bijgeleerd allerlei onderwerpen: over monetaire politiek, over de geschiedenis van Amerika, over de landen van waar al die studenten afkomstig waren. Maar één van die lezingen zal me altijd bijblijven. Ze werd gegeven door professor Bradley Thompson, een wereldautoriteit op het vlak van Amerikaanse geschiedenis.

Hij hield zijn lezing over een boek waar ik nog nooit van gehoord had, maar dat wel mijn hele kijk op politiek en ook op de Vlaamse zaak zou gaan veranderen. Dat boek heet “Atlas Shrugged” van de Joods-russische filosofe Ayn Rand. Vrij vertaald betekent de titel: “Atlas haalt zijn schouders op” of nog beter: "Atlas gooit de wereld van zich af"

Ayn Rand, of met haar echte naam Alissa Rosenbaum werd geboren in Sint-Petersburg in 1905. Toen in 1917 de Russische revolutie uitbrak, vluchtte zij als kind met het gezin naar de Krim, in het zuiden van Rusland, maar toen ook daar de toestand onhoudbaar werd, vroeg zij een toeristenvisum voor Amerika aan. Zij is nooit teruggekeerd.

Haar passie was schrijven. Ze publiceerde drie romans waarin verhaallijn, stijl en karakters naadloos in elkaar overlopen. Maar vooral de psychologie van de hoofdpersonages is bijzonder. Om die levensecht te kunnen beschrijven, ondernam Alissa Rosenbaum een taak die zij niet als de essentie van haar werk beschouwde, maar die uiteindelijk het product geworden is waarmee ze haar grootste bekendheid verwierf: een heel eigen filosofie die zij de naam Objectivisme gaf.

Deze hele filosofie toelichten of zelfs maar inleiden zou ons te ver brengen, maar een bepaald aspect van die bewuste lezing van prof. Thompson was voor mij een esthetische ervaring. Ze valt samen te vatten in één zin: “If you can teach a man that looking at a flower is a sin, you have him in your power.” Of, in het Nederlands: “Als je iemand een schuldgevoel kunt aanleren over het kijken naar een bloem, dan heb je hem in je macht.”

Meteen voelde ik dat er een link was met de Vlaamse Beweging en met het finale argument dat streven naar een eigen Republiek Vlaanderen in Europa, hoe praktisch dat ook zou zijn, een immorele daad was. Ik was me nog niet volledig bewust van alle implicaties van dat inzicht, maar eens thuisgekomen begon ik het leven en werk van Rosenbaum te bestuderen.

Ik bestelde al haar boeken - mijn bankier heeft me bedreigd - onderhield een correspondentie met professor Thompson en pleegde nu en dan een artikeltje met voorzichtige onderzoekingen naar de morele aard van de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd. In een beperkte kring van vertrouwelingen testte ik mijn ideeën voorzichtig uit, maar vandaag kan ik ze met volle overtuiging aan u voorleggen en u bewijzen waarom de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd een intrinsiek morele zaak is.

Voor ik u dat bewijs kan leveren, moet ik echter samen met u wel eerst de gronden identificeren waarop mijn morele uitspraak gestoeld is. Je kunt immers gemakkelijk zeggen dat iets moreel goed of slecht is, maar de vraag is volgens welke standaard je dat doet? Op grond waarvan zeggen we immers of iets goed, dan wel slecht is? Wat is met andere woorden de grondslag van de moraal?

Doorheen de geschiedenis zijn daar verschillende antwoorden op gekomen. De Katholieke Kerk beweerde dat de moraal een gegevenheid is van god. Mozes kwam van de berg en had na een visioen de tien geboden in stenen tafels gebeiteld.

Maar de vaststelling die Nietzsche in de 20ste eeuw al maakte, klopt: “God is dood”. Met alle respect voor wie gelovig is, het is een feit dat na de Tweede Wereldoorlog de langzame erosie begon van de Katholieke moraal, met als “hoogtepunt” (ik zet het tussen aanhalingstekens) de gebeurtenissen in mei ’68.

De ethische vraag die sindsdien beantwoord moest worden luidde als volgt: “Als de moraal niet meer van God komt, van wie dan wel?”

Opnieuw zagen verschillende antwoorden het daglicht. De enen beweerden dat er een soort situatie-ethiek bestaat, waarbij afhankelijk van de feiten, dezelfde handeling soms goed en soms slecht is. Iemand voor een trein gooien is slecht, maar als je er de levens van de inzittenden mee kan redden omdat de trein op die manier tot staan gebracht wordt voor een ravijn is het wel ok.

Anderen beweerden dat de bron van moraal toch van een transcendent wezen kwam, maar niet van een God zoals we die kennen. Die mensen zitten nu nog aan een strand in India te zoeken naar hun ziel, wiet te roken met grijzende haren, mijmerend over de tijd van flower power die al lang voorbij is.

Nog anderen hielden vol dat de bron van de moraal “de samenleving”, “de collectiviteit”, ja zelfs “de staat” is. Het is vooral die laatste notie waar Rosenbaum zich tegen verzet heeft. Zij groeide op in een samenleving die gekenmerkt werd door een groeiend collectivisme. Na de val van de Tsaar kwamen de bolsjewieken aan de macht, en tot aan haar vertrek uit Rusland in 1926 zag zij hoe mensen zichzelf meer en meer onderwierpen aan wat toen heette “de dictatuur van het proletariaat”.

Wat haar vooral opviel, is dat ze het vrijwillig deden. Mensen werden niet gedwongen om gebruikt te worden als soldaat, politiek commissaris, beul, spion of moordenaar, ze deden het uit een soort schuldgevoel. Mensen werden niet gedwongen om als brandstof te dienen in de hoogoven van het ideaal, ze vertrappelen elkaar bij manier van spreken om er als eerste zelf in te kunnen springen.

Het is de herkenning van dit soort psychologie in de lezing van professor Thompson die mij een esthetische ervaring - dat is: het gevoel dat je connectie maakt met de realiteit - bezorgde. Ook in Vlaanderen zie je daar namelijk talloze manifestaties van. Terwijl alle feiten er immers op wijzen dat Vlaanderen solidair, open en democratisch is, lopen wij toch rond met een zelfbeeld dat ons het tegenovergestelde doet voelen.

Zo wordt Vlaanderen bijvoorbeeld constant verweten egoïstisch te zijn, zelfs al is het zowat het meest solidaire volk op aarde. Wallonië toont geen enkele solidariteit met Vlaanderen wanneer er Vlaamse banken moeten gered worden, of nog, wanneer de Waalse vervoersmaatschappij TEC nieuwe bussen moet kopen. Men bestelt ze liever in Frankrijk dan bij Van Hool in Lier, zelfs al zijn ze in Frankrijk duurder.

Vlaanderen wordt constant verweten onverdraagzaam te zijn, zelfs al voert het duidelijk een heel zacht inburgeringsbeleid naar nieuwkomers toe, met taalopleidingen waar niet eens een resultaatsverbintenis maar een inspanningsverbintenis aan gekoppeld wordt. In Wallonië wordt niet het minste beleid daaromtrent gevoerd. Er is zelfs geen woord dat “inburgering” adequaat kan vertalen. Wie daar geen Frans kent, wordt aan zijn lot overgelaten.

Vlaanderen wordt verweten de democratische rechten van de Franstaligen in de Rand niet te respecteren, zelfs al worden de rechten van de Nederlandstaligen in Brussel veel zwaarder met de voeten getreden. Beland als kind na een ongeval maar eens in een Brussels ziekenhuis waar men het woord “pijn” of “moeder” niet begrijpt. Of ga maar eens in de politiek. In Wallonië kost een federale parlementszetel gemiddeld 37 000 stemmen, een Vlaamse 44 000. One man, one vote, alvast niet in België.

Als Vlamingen wéten we dat dit allemaal fout zit, maar toch voélen we het anders. We zijn als Vlamingen dus ambitieus, maar toch niet te, want we zijn bang dat men ons egoïstisch gaat vinden. We zijn trots op onze eigenheid, maar toch niet te, want we zijn bang dat men ons xenofoob gaat vinden. We geloven in democratie, maar toch niet te, want we zijn bang dat te hard uitkomen voor je mening het geheel kan schaden.

Dat is de morele toestand waarin Vlaanderen verkeert: we zijn bang van onze eigen schaduw, in de overtuiging dat voor jezelf opkomen gelijk staat met anderen schaden. We zouden nog liever in ons eigen vel snijden, dan dat we het verwijt zouden krijgen niet aan de sociale normering te voldoen. We willen constant onze goeie bedoelingen bewijzen, om toch maar niet afgekeurd te worden. Angsten beheersen ons leven, maar niemand kan echt identificeren waar die angst vandaan komt.

Alissa Rosenbaum kon dat wel.

Al vaak is betoogd dat de Vlamingen geen machtsmentaliteit hebben en dat ze zich daarom blijven schikken naar de minderheid. Als dat waar is, waarom zien we dan binnen het Vlaams Parlement wel degelijk sterk meerderheidsgedrag? Daar zijn de Vlamingen blijkbaar niet bevreesd om onderling elkaar de eigen wil op te leggen: meerderheid tegen oppositie, maar ook partijen onderling binnen de regering. Vlamingen kunnen in het Vlaams Parlement wel degelijk omgaan met macht.

Er moet dus een andere verklaring zijn waarom Vlamingen in de confrontatie met Franstaligen wel plots met hun staart tussen hun benen lopen, onderhandelingsposities op voorhand al afgeven, strategieën van zwakkelingen hanteren. Die verklaring is eenvoudig en is te omschrijven met een woord van zes letters: schuld. Onaflosbare, perpetuele schuld.

Dit is het fundamentele inzicht dat de lectuur van Rosenbaum mij bijgebracht heeft: wie zich schuldig voelt, eist niet. Dat geldt voor personen, maar ook voor collectiviteiten van personen, zoals naties. Als je de Vlamingen kan overtuigen dat ze een soort historische schuld hebben tegenover België en/of Wallonië, dan kun je hen koest houden.

Heel lang is het schuldcomplex van de Vlamingen de collaboratie in de WOII geweest. Schuldgevoelens daarover waren ook effectief terecht. Een belangrijk deel van de Vlaamse Beweging dacht dat met het adopteren van de nazistische ideologie Vlaanderen gediend zou worden. Maar het Belgisch establishment heeft dat schuldgevoel veel langer laten duren dan nodig was, en bewust: het werd gecultiveerd.

Hoewel in Wallonië Léon Degrelle niet minder nazistisch was dan Staf De Clerq in Vlaanderen, hoewel er aan het Oostfront meer Walen dan Vlamingen gestorven zijn, hoewel er in Wallonië ook een concentratiekamp was zoals dat in Breendonk, heerst in Wallonië dit schuldgevoel niet zoals in Vlaanderen.

Hoewel de daden van de Vlaamse SS’ers Wyss en De Bodt in Breendonk regelrechte exessen en niet de norm van de collaboratie zijn, hoewel de Vlamingen na de oorlog meer dan genoeg boete gedaan hebben onder de vorm van de Repressie, hoewel niet elke Vlaming schuldig was aan de collaboratie, en zelfs niet elke flamingant, heeft de generatie voor mij zich nooit echt kunnen bevrijden van dit schuldgevoel.

Tot op vandaag is er geen Commissie van Waarheid en Verzoening geweest, zoals dat in vele landen is gebeurd, om te onderzoeken wie welk aandeel in de schuld kan dragen. Nee, de schuldvraag moest blijven. Als een molensteen om onze nek. Ook vandaag nog, durven sommige Belgicisten het aan om de Vlamingen te wijzen op dat verleden.

Maar schuldgevoelens blijven niet duren. Ik ben een lid van de eerste generatie die daarover geen greintje schuld meer voelt, zelfs niet in het collectief geheugen. Voor ons is de collaboratie een verhaal dat we in de geschiedenisles hoorden, en over de Repressie weten we nog minder. Ik bemerk bij mensen van mijn leeftijd weinig schroom over het Vlaming zijn.

Maar toch kon ik ook in mijn jeugd een poging observeren om opnieuw schuldgevoelens op te wekken. In de jaren ’90 werden de Vlamingen namelijk racistisch, discriminerend, egoïstisch en xenofoob. Anti-discriminatie-instituten zagen het licht, sociologische studies die de kloof met de burger moesten aantonen, en nog meer studies die moesten aantonen dat Vlaanderen eigenlijk door en door ziek was en moest bevrijd worden van wat men “de kerktorenmentaliteit” noemde.

Het schuldmechanisme werd geraffineerder. Konden de schuldgevoelens over de rol van de Vlaamse Beweging in WO II nog toegeschreven worden wat de Vlamingen toen deden, vanaf nu werden de schuldgevoelens toegeschreven aan wie we zijn. Dat is een essentieel verschil. Ik leg u uit waarom.

In principe kan elke schuld afgelost worden. Wie een huis koopt, weet dat binnen twintig jaar licht aan het einde van de tunnel komt. Dit is een berekenbare inspanning, geeft moed, perspectief, voelt aan als een investering. Met morele schuld is het niet anders. Wie iets fout gedaan heeft, bevrijdt zich na voldoende boetedoening (straf, sociale afkeuring, uitsluiting) van die schuld, net zoals men een huis afbetaalt.

Maar wat met een schuld die niet KAN afgelost worden? Wat men een schuld, die, hoe hard je ook je best doet, hoeveel je ook probeert, hoe sterk je het ook wil, nooit kan verdwijnen? Dan kom je in een uitzichtloze, perverse, zinloze versie van het bestaan terecht. Schuld lijkt dan niets meer te maken te hebben met wat je gedaan hebt, maar met wie je bent. Een historische schuld werkt goed, een erfzonde nog beter.

En het is net dat inzicht dat Rosenbaum opdeed in haar geboorteland: in totalitaire staten zijn de burgers nooit idealistisch genoeg. In Sovjet-rusland leerden de burgers over de onbereikbare en bovenmenselijke capaciteiten van arbeider Stachanov, in Nazi-Duitsland werd een raszuivere Germaan vereerd die nooit bereikt kon worden. Burgers in zo’n samenlevingen lopen constant rond met het gevoel tekort te schieten, schuldig te zijn.

Maar de vraag is waarom? In principe kan elke schuld afgelost worden. Je kunt een aantal keer zeggen dat je burgers te lui zijn in relatie tot het grote ideaal, niet pattriotisch genoeg of te weinig vrijgevig, maar al die morele schuldjes kunnen afgelost worden door het tegendeel te bewijzen: harder werken, een vlag uithangen, geld geven aan goede doelen.

Daar ben je dus als regime geen knijt mee. Wat je als regime moet doen – en hier is het inzicht van Rosenbaum geniaal – is de waarden van iemand tot zonde te verklaren. Een waarde is iets wat de mens wil behouden of verkrijgen: respect, liefde, eigendom. Wanneer je de waarden van je bevolking tot zonde verklaart, dan zal die bevolking er alles aan doen om die waarde te blijven produceren, zelfs al voelen ze zich schuldig. Dat creëert een “perpetuum culpabile”, een onuitputtelijke bron van schuld.

Als de bron van de schuld geen externe factor is, maar je eigen waarden, de dingen waarin je gelooft en die je maken tot wie je bent, dan is de brandstof voor het schuldgevoel onuitputtelijk. Wat zijn nu die Vlaamse waarden die als zonde gepropageerd worden? Welke Vlaamse waarden zijn volgens de verdedigers van het Belgisch status quo zo verwerpelijk?

Het is geen overdrijving om te stellen, dat in essentie, het meest algemene politieke discours in Vlaanderen ervan uit gaat dat de staat het individu moet dienen. Dit sluit aan bij de Angelsaksische traditie, die vooral vanuit property rights en limited goverment is opgebouwd. Deze visie komt het meest voor in de noordelijke Europese staten.

Het beeld in Wallonië daarentegen proclameert net het omgekeerde: het individu staat den dienste van de staat, is er afhankelijk van, en dus is het voortbestaan van het individu bijvoorbeeld via uitkeringen en subsidies onderhevig aan het gedrag dat de staat wenst te zien bij zijn burgers. Dit is de Latijnse invulling van de staat en de invulling bij uitstek die men aan België wou geven bij de stichting van het land.

Maar de Vlaamse proto-democratie is steeds decentraal geweest. In de vroegere Nederlanden sprak men over de zeventien provinciën, terwijl er niet eens zeventien waren, maar ongeveer eenentwintig, al was ook dat niet duidelijk. Als bewijs van decentralisatie kan dat wel tellen: men had er zelfs geen idee van hoeveel onderdelen de Nederlanden (let op het meervoud van de naam) hadden, laat staan dat er een centralistische overheid zou geweest zijn.

Ook de Blijde intrede in Brabant is niet het ruggengraatloos binnenhalen van de nieuwe hertog, maar een ceremonie waarbij die hertog lokaal moet verklaren dat hij de vrijheden van de burgers zal respecteren. Vlamingen, Brabanders en mensen uit het Graafschap Loon maalden er niet om wie hen regeerde, zolang de burgerlijke vrijheden maar gerespecteerd werden, en die heer optrad in het belang van de collectiviteit naar andere politieke entiteiten toe.

Vlaanderen is intrinsiek een natie die als centrale waarde “productiviteit” heeft. Ondanks alles ondernemend zijn, sparen, hard werken en “er komen”. Vlaanderen nam de leiding in de technologische vernieuwing (Flanders Technology) en ook vandaag heeft Vlaanderen de ambitie om dé creatieve hub bij uitstek in Europa te worden (Flanders District of Creativity).

Nét dat wordt als zonde tegen ons gehouden. Onze ambitie om verder te gaan, nog productiever te zijn, nog meer welvaart te creëren wordt door Franstaligen afgedaan als onsolidair gedrag. Het lijkt onbegrijpelijk. De vooruitgang van Vlaanderen berokkent Wallonië geen schade, integendeel. Hoe beter Vlaanderen economisch presteert, hoe meer solidariteit het kan betonen. Hoe groter de taart wordt, hoe groter het stuk van die taart dat Wallonië kan krijgen.

Hoe kun je dan begrijpen dat het onderzoek naar het gebruik van populieren in het kader van biobrandstof geblokkeerd wordt, zelfs al zouden spin-offs daarvan Wallonië kunnen ten goede komen? Hoe kun je verklaren dat het beter ontsluiten van de Antwerpse haven, zelfs al willen we het met ons eigen geld betalen, geblokkeerd wordt? Hoe kun je verklaren dat de politieke leiders van Wallonië erop gebrand zijn elke economische vooruitgang van Vlaanderen te blokkeren?

We hebben geen verweer tegen de stelling dat we egoïsten zijn, zelfs al is de belastingdruk in België torenhoog, en wel grotendeels om socialistisch beleid te financieren dat in Wallonië gevoerd wordt. We hebben geen verweer tegen de stelling dat Vlaanderen asociaal is, terwijl het de Franstaligen zijn die de Vlaamse wens blokkeren aan 17-jarige meisjes vaccinaties tegen baarmoederhalskanker terug te betalen. We hebben geen verweer tegen het verwijt dat Vlaanderen er een blut und bodem-theorie zou op nahouden, terwijl het de Franstaligen zijn die de aanhechting van gemeenten bij Brussel eisen.

In de paasvakantie van 2009 zijn zeven Waalse excellenties op reis geweest naar de States om daar “de economische crisis” te bestuderen. Op elf dagen tijd werd daar 13 000 euro per man uitgegeven. De Walen zouden woest moeten zijn. Ook de Waalse Gewestbegroting, een volledig Waalse aangelegenheid, is al sinds zijn ontstaan structureel deficitair. Twee op drie kiezers van de PS leeft van een vervangingsinkomen. Het beleid dat de Waalse overheid voert, is erop gericht de Walen afhankelijk te houden. Dat is de oorzaak van de Waalse malaise, niet wij.

Vlaanderen is moreel bankroet. Ergens onderweg hebben wij de morele code van onze tegenstanders aanvaard en besloten dat onze eigen waarden verkeerd zijn. Wij laten ons de wet dicteren door de minst productieven in dit land, door diegenen die leven (en zelfs overleven) bij onze gratie. We nemen er elke belediging (Le Soir), elk gebroken akkoord (BHV), elke usurpatie van de macht (omzeiling van de pariteit in de regering door staatssecretarissen) bij. En toch voelen we ons nog schuldig.

Het is tijd dat we ons bevrijden van dit schuldgevoel. We moeten leren dat Vlaanderen wordt gehaat, niet om zijn fouten, maar om zijn deugden. Niet het Vlaamse gebrek aan solidariteit, maar de Waalse politici zijn verantwoordelijk voor wat in hun polis gebeurt. Wij moeten het idee overboord gooien dat ons leven slechts waarde heeft in de mate dat we leven voor het geluk van een ander. De behoeftigheid van Wallonië is geen blanco cheque op ons eigen geluk.

Slechts wanneer Vlaanderen vrij zal zijn, zal er een einde komen aan de perversie langs beide kanten van de taalgrens. In Vlaanderen, een einde aan de perversie van het schuldgevoel. In Wallonië, een einde aan de perversie van een politiek die mensen niet bevrijdt maar gevangen houdt. Voor beide Vlaanderen en Wallonië zou het einde van België het begin kunnen betekenen van een oprechte vriendschap.

Ik wil afsluiten met een beeld. Van de Griekse god Atlas, die de wereld op zijn schouders torst. In het boek van Rosenbaum stond die bol hij torste voor zijn schuldgevoel tegenover zij die eigenlijk door hem onderhouden worden. In België staat die bol gelijk met het Vlaamse schuldgevoel tegenover Wallonië. Ik citeer Alissa Rosenbaum uit Atlas Shrugged:

“Als u Atlas zou zien staan, de reus die de wereld op zijn schouders torst, met bloed dat van zijn borstkas druppelt, zijn knieën knikkend, zijn armen trillend, maar nog steeds proberend om de wereld omhoog te houden met het laatste van zijn krachten, en hoe groter de inspanning, hoe zwaarder de wereld op zijn schouders zou wegen, wat zou u hem dan zeggen te doen?

-- Ik zou zeggen dat hij die wereld van zich af moet werpen.”

We moeten Vlaanderen uitbouwen op het moreel uitgangspunt dat nu ontkend wordt: dat wij mogen leven voor onszelf, dat onze welvaart, ons geluk, ons harde werk ons eigendom zijn. Dat we solidair kunnen zijn, maar dat dat geen morele plicht, maar een morele optie is. Dat de Vlamingen niet uit schuldgevoel hoeven te leven voor het groter ideaal België, maar zonder schroom de stichting van een eigen land mogen propageren waarin het leven van elk individu een doel op zich is. Een land waarin de Vlaming vrij is dus.

Dat is de visie op Vlaanderen die hartstochtelijk lief heb en gekozen heb om te verdedigen. Ik zal niets minder aanvaarden.

Brecht Arnaert dankt u.

zondag 6 juni 2010

Money is cheese

Or why Obama leaves the people with nothing but "change".

Recently the U.S. Congress adopted the American Recovery and Reinvestment Act, Obama's plan to get the U.S. economy back on top. Approved widely in Europe, Flemish newspapers like “De Morgen” dream loudly of a return to Keynesian economics and the interest in more centralized forms of economic planning is growing. But there is nothing progressive about that. On the contrary. In particular, the monetary policies of Obama will cause a disaster. Mark my words.

787 000 000 000 dollar. This is the astronomical amount that the U.S. economy is injected with in Obama's plan. That is huge, considered that the US economy as a whole, is "only" worth 13 800 billion dollar. The investments that Obama makes are therefore nearly 6 percent of GDP. But that’s not everything. The Paulson-plan, still conducted under the Bush administration injected already 700 billion dollars. And mid March, the Fed announced to inject another 1200 billion dollars into the US economy.

Together with a number of other "collateral measures" it is safe to say that in a few months time the American economy received an injection was worth not less than 30% of its GNP. Never has a government spent so much. If there is still discussion about the usefulness of government intervention, then this is the biggest test case ever. Obama's plans seem to be the wet dream of every European social-democrat. But that things will go pear shaped is already written in the stars. We are blinded by the expenditure side, without looking at the revenue side. And with that side things are going thoroughly wrong.

Obama invests in green energy, social welfare, infrastructure and science, in education. But where does all that money come from? Are taxes in America increased then? Not at all, because the listed investments are in fact the smallest part of the stimulus package. More than half of that arrangement is tax relief, lówer taxes. Higher expenses and lower revenue, how can that be funded at the same time? Who had "deficit spending" had in mind, is thinking wrong. Deficit spending would mean that the government used taxpayer’s money to stimulate the economy, or at least make loans. But that isn’t the case. No dollar of all these plans is tax money. On the contrary. They are rolling of the printing presses of the Federal Reserve at this very moment.

There’s your answer! What Obama thus does is no more and no less than printing fresh money. A malevolent observer would say that, keeping President Mugabe in mind (231 million per cent inflation in Zimbabwe, November 2008) Obama's African roots have something to do with it, but that would be a bridge too far. Obama is just doing what every president since Nixon of the U.S. has been able to do in an unbridled fashion: inflating the money supply and thus administering heroin to an unhealthy economy. This is possible because on Sunday, August 15, 1971, the last check on the value of money, namely the Law of Gresham, was put out of game. But before we look into that, we need a piece of monetary history to be able to understand how the economic turmoil has come to where it is now.

In the beginning there was nothing. Man wandered about the fields and lived from hunting, fishing and picked whatever he could find. Because one individual had a bit of fish in overabundance, and some other a surplus of berries he couldn’t eat right away, they were exchanged for one another. And wood with meat. A lump of silex for a good piece of leather. And so on. With the increasing complexity of the division of labor in society, barter also refined itself. Because how do you trade a plough for berries? You couldn’t possibly accept hundreds of berries for that exchange, because they would rot before you could eat them. Or maybe you could, if you managed to exchange some of those berries again for other goods.

In fact, that is how indirect exchange emerged: the berries itself were no longer sought, they rather served as a medium of exchange for other goods. Those berries were money. In this perspective, money is nothing more and nothing less than a medium of indirect exchange. Something we seem to have forgotten in our modern times.

From then on it went fast. People increasingly exchanged an intermediate product that everyone could use and that was small enough as a unit to buy a lot of different things. These intermediary exchange resources could be anything, there was no standard. But gradually, out of all the possible exchange materials (berries, fish, straw), the free market selected that exchange product that would be the most steadfast of quality and have the longest sustainability in time. After centuries of free competition between all types of exchange funds, two goods, gold and silver accrued as regular payment.

What is of prime importance in the overview of this development is that gold, as the most common used tender, is a real economic good. It is transferable as cheese, divisible as flour, sustainable as water. Just by having those excellent qualities, and not solely because of its scarcity, it has become the most widely spread tender. This is forgotten in collective memory. In our economic perception money is just a convention, a confidence issue. But it is not! Money has derailed into being a fiat-based standard, and that's the problem!

Where did it go wrong then? Sketching the entire monetary history would lead us too far, but we should not skip an essential step: the emergence of banks. Banks came in to existence under the influence of traders who found that payments in gold were too dangerous and inconvenient for trade, especially for large transactions.

They preferred to deposit their gold with a custodian who wrote them an IOU, which is in its most essential meaning an instrument of debt. From then on payments could be performed by handing over of this debt instrument to the trading partner, which could pick up the gold in the bank at any time he wanted. It is these debt vouchers that are the predecessors of today's banknotes …

Was it not that there is one important difference with the past. Those first banknotes indeed represented real value. At any given time, the concerned trading partner could convert the debt certificate in the material that it represented. Throughout time that was more and more often gold, but it could just as well be as tobacco in Virginia. There, tobacco notes, a debt security denominated in a weight of tobacco, were valid tender. No matter what the underlying material was, any denomination on paper always represented a weight in reality. And that’s where everything went wrong: Nixon cut that tie between the paper promise and its underlying value.

He did that because the monetary arrangements which had previously been made in Bretton Woods, no longer appeared tenable. On that monetary conference, the U.S. had committed themselves to make every dollar redeemable in gold, as it should be. The U.S. could easily make that promise, because by the end of WW II, due to European inflation which drove all the gold out of the old continent, the U.S. had a reserve of a weight in gold that can be expressed as 25 billion dollars. That promise would have been tenable today were it not that the successive U.S. governments since World War II, inflated the dollar increasingly. And mainly to finance a lot of wars.

Under a gold standard governments do not go unpunished for inflating their currency. In free markets, there a monetary mechanism is active that can be stated in the following phrase: "bad money drives out good money". This is the law of Gresham. It is of great importance to understand this monetary law, to be able to frame Nixon’s decision, and to understand the origin of the misery that we experience today.

Gresham's Law comes down to this. When a government conducts currency devaluation, and coins from before and after the devaluation are legally proclaimed to be equal in value, the coins with the highest intrinsic value will be exchanged for foreign currency, with which the lower valued units of domestic currency will be bought back, as to dodge inflation.

Specifically: if a dollar is defined by the government as a weight of 35 ounces of gold, and then that same government decides to inflate the currency (for example, 1 dollar = 34 ounces of gold), banknotes issued before the date of that inflationary measure will flow abroad. In the interior, you hardly notice anything, but in import transactions you will: businesses will always pay with the old, "good" coins. It was like that in the Middle Ages, and that still holds true. It takes some time before all notes are exchanged, but in the end notes with the greatest underlying value will flow abroad. And thus also the rights on the underlying value of these notes itself. And that is, as we know in our present times, gold.

That was precisely the issue of the U.S. in 1971. By inflating its currency during the decades 50 and 60, a lot of older and thus more valuable dollars disappeared abroad. They were known as Eurodollars. Just before the blowup of Bretton Woods, of the initial gold reserve of 25 billion dollars of gold, only 9 billion dollars remained in the US vaults. And on top of that more than 80 (!) billion of such unclaimed dollars circulated in Europe. Het was duidelijk dat de VS nooit meer aan al haar terugbetaalverplichtingen zou kunnen voldoen. It was clear that the U.S. could never back all its obligations with gold anymore, and that to keep the promise of redeeming every dollar in gold would mean the end of the country. So instead of admitting that the previous U.S. governments had unbridledly inflated their currencies, Nixon found that the attack was the best defense, and declared that the United States from that Sunday on would not repay their dollars in gold.

This is the greatest legalized theft in the history of mankind. What Nixon in fact did, was to say that the U.S. would never have to repay its debts. Henceforth there would be no longer be a liaison between the paper that is called a dollar and its underlying value. The auto-censoring force of the law of Gresham, namely that coins will be exchanged with foreign countries until their purchasing power has been restored, was put out of game. From now on, the U.S. Government's could inflate their currency without ever someone presenting them the bill.

In this perspective the monetary policy of Obama is in nothing different to that of his predecessors. The website www.recovery.gov states: "This is your money. You have a right to know where it's going and how it's being spent. Learn what steps we're taking to ensure you can track our progress every step of the way.” There should be:" This is newly printed money. You have the right to condemn this government for monetary fraud. Learn what steps we're taking to make sure you'll never find out. And you’ll see we’ve been fooling you all the way.”

Obama thus already brings no change in the economic field. He is monetizing the debt of the U.S. on the backs of the American public, and leaves them with nothing but “change”. That is: in the monetary meaning of the word: “keep the change”. We’ll spend the rest of your money.

Brecht Arnaert,

30/03/2009

This is the summary of larger essay on monetary policy, soon to be downloaded via www.smithsonsplace.eu

vrijdag 23 april 2010

Over neushoorns en Westmalles. Ongenuanceerd schotschrift.

Vlaamse vrienden,

De gebeurtenissen van gisteren (22 april 2010) hebben een diepe indruk op mij nagelaten. Vanuit mijn functie als fractiemedewerker bij N-VA voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers heb ik van zeer dichtbij de chaos, de onduidelijkheid, maar vooral de geestesgesteldheid van het gros van onze Vlaamse politici mogen meemaken. En daarmee is het triest, intriest gesteld.

Het probleem Brussel-Halle-Vilvoorde, dat in essentie op 1 september 1963 ontstond, is nu 47 jaar oud en zal dus op 1 september zijn 48’ste “verjaardag” mogen vieren. Dat probleem is – ten overvloede, nogmaals, men zou vergeten waarover het eigenlijk gaat – dat de kieskringen overal in België aangepast zijn aan de provinciale grenzen, behalve in het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, dat nog altijd één en ondeelbaar is.

Op 26 mei 2003 velde het Arbitragehof (de voorloper van ons huidige Grondwettelijk Hof) een arrest waarin duidelijk bleek dat de huidige kiesregeling ongrondwettelijk was. Het probleem is veelvoudig. Niet enkel worden Vlamingen politiek gediscrimineerd wanneer zij op een lijst willen gaan staan – zij moeten het, in tegenstelling tot de kandidaten die bijvoorbeeld opkomen in Leuven opnemen tegen politici van het Brussels Gewest –, het is vooral ook een symbolisch probleem: sinds 1970 is in de grondwet vastgelegd dat dit land uit vier taalgebieden bestaat. Dat hebben de Franstaligen nooit willen aanvaarden: “la Belgique sera latine, ou ne sera pas.” Dat is nog steeds hun motivatie, geloof het of niet.

Op 7 november 2007, na jarenlange discussie over allerlei mogelijkheden en ontsnappingsroutes, werd het splitsingsvoorstel dan goedgekeurd in de Commissie Binnenlandse Zaken met een Vlaamse meerderheid (uitgezonderd Groen! politica Tine Vanderstraeten, die zich onthield) tegen een Franstalige minderheid. Voor het eerst in de Belgische geschiedenis hebben de Vlamingen zo duidelijk gebruik gemaakt van hun democratische meerderheid. Het was ongezien, en het is toen dat ik besloot partijpolitiek actief te worden voor N-VA.

De gebeurtenissen sindsdien hebben mijn overtuiging dat Vlaanderen uit België moet trekken, alleen maar gesterkt. Niet vanuit een soort etno-culturele motivatie, niet vanuit een verstard Vlaams-nationalisme, maar vanuit de simpele vaststelling dat België geen democratisch land is, nooit geweest is, en nooit kan zijn. Willen de Vlamingen hun democratische rechten laten gelden, dan kan dat nooit binnen België, getuige de gebeurtenissen van gisteren. Volgt u even mee.

Omstreeks kwart voor twaalf geeft Alexander De Croo, voorzitter van Open VLD een persconferentie waarin hij het vertrouwen in de regering opzegt. Om kwart na één gaat Leterme het ontslag van zijn regering aanbieden bij de Koning. De zitting van de van de Kamer , die normaal om 14u15 moet beginnen, wordt even uitgesteld. Om half drie laat de Koning weten dat hij het ontslag van de regering in beraad houdt, en ontbiedt hij Kamervoorzitter Patrick Dewael. Om half vijf zitten de fractievoorzitters samen om te beslissen wat er moet gebeuren. Om vijf uur meldt Kamervoorzitter Patrick Dewael dat er geen plenaire vergadering komt.

Naar mijn gevoel is dit niets meer en niets minder dan een overname van de macht van het parlement door de Regering, mét medewerking van het parlement. Patrick Dewael, lid van de partij die net uit de regering is gestapt, wordt naar de Koning geroepen net op het moment dat hij de Kamer zou moeten voorzitten. Gedwee rept hij zich echter naar de Koning.

De Koning zelf heeft hier echter weinig in te brokken. Art 106 van de Grondwet stelt dat de koning politiek onverantwoordelijk is, en dat zijn handelen telkens moet gedekt worden door een regeringslid. Is het dus Leterme zelf die zijn ontslag in beraad houdt? Is het Leterme die Dewael laat ontbieden, zodat de plenaire zitting niet meer kan doorgaan?

Ik denk van wel. De bedoeling van dit alles is duidelijk: het momentum van de crisis breken, uitstellen, vertragen, tot het weer over is. Dan gaan we terug naar de orde van de dag. De democratie mag dus tot besluiten komen, zolang maar niet geraakt wordt aan de essentie van België: “In dit land regeert de minderheid jongens en meisjes, en zo lang jullie aan dat principe niet raken, mogen jullie spelen in de democratische zandbak.” Van zodra de Vlamingen echter, volstrekt democratisch gelegitimeerd, hun rechten willen opeisen, is er crisis.

Ik zeg u dat wij in een totalitaire staat leven. Ik heb daar verschillende aanwijzingen voor. Laat ons beginnen met het democratisch proces zelf. De Vlamingen hebben 88 zetels in de Kamer, de Franstaligen 62. Dat betekent, dat indien de Vlamingen dat zouden willen, zij elk wetsvoorstel eenzijdig zouden kunnen doordrukken.

Dat heb je nou eenmaal in een land dat fundamenteel maar uit twee delen bestaat: de grootste groep heeft het voor het zeggen. Daarom werken tweeledige landen ook niet: als in de VS één staat iets anders wil dan de 49 andere, dan is 2 % van het land het oneens met de rest van het land. In België is dat meteen 50 %, wat maakt dat elke beslissing die één groep wil nemen, het land meteen destabiliseert. België is dus inherent instabiel, niet door slechte politici, “mensen die elkaar niet meer kennen” en meer van die zever, maar institutioneel, structureel.

De vraag is of een land dat inherent instabiel is, het wel waard is om verder te zetten? Hoeveel energie wordt niet besteed aan het in de lucht houden van deze staat om de staat zelf? Niet om het welzijn van beide Vlamingen en Walen – we verarmen collectief – maar om het welzijn van zij die vinden dat België kost wat kost – letterlijk – moet blijven bestaan. België om België, als doel op zich. Als daar nu en dan eens de democratie voor moet genegeerd worden, dan is dat een kleine prijs die moet betaald worden.

En die democratie wordt constant genegeerd. Neem nu de belangenconflicten. Die zijn ingesteld om te verhinderen dat de meerderheid (de Vlamingen) “hun wil zouden opleggen” aan de minderheid. Welnu, dat is nou eenmaal democratie. Ook in het Vlaams Parlement legt de meerderheid van het moment “zijn wil op” aan de minderheid. Of dacht u dat de Franstaligen, ver voor de federalisering, en ver voor de democratisering – tot 1893 gold hier het cijnskiesrecht – “hun wil” niet opgelegd hebben aan de Vlamingen, ons proberen te verfransen hebben? Wij willen niet eens dat, wij willen dat Vlamingen in de rand rond Brussel gelijke rechten krijgen bij verkiezingen als de Franstaligen. Maar dat kan niet, omdat dat een belangenconflict is.

Welnu, democratie is nu eenmaal het geciviliseerd schenden van elkaars belangen. Zolang dat gebeurt binnen het kader dat gewaarborgd door de rechtsstaat – de bescherming van individuele rechten – is dat ook geen enkel probleem. Maar enkel omdat de Franstaligen nu toevallig in die minderheid zijn, is dat wel een probleem. En tot er een betere manier gevonden wordt om de polis te organiseren, is dit het systeem.

Maar België kan niet tegen democratie. Bemerk dat België enkel functioneert wanneer de Vlamingen NIET opkomen voor hun rechten. Als ze dat wel doen, dan staat er een hele batterij procedures klaar om hen de mond te snoeren. De Vlamingen zijn zelfs zo gedwee om deze hoogst ondemocratische procedures te volgen, en dan nog worden die misbruikt. Nog eens de belangenconflicten.

Op 8 november 2007, de dag na de goedkeuring van het wetsvoorstel tot splitsing in de Kamercommissie Binnenlandse Zaken, dient de Franse Gemeenschap een eerste belangenconflict in. Nu moet u weten dat een belangenconflict 120 dagen duurt en uit drie fases bestaat: het dossier verhuist eerst 60 dagen naar een Overlegcomité, daarna 30 dagen naar de Senaat, en daarna terug 30 dagen naar het Overlegcomité, die het dan terugstuurt naar De Kamer.

Het is duidelijk dat deze procedure op zich al hoogst ondemocratisch is. Het Overlegcomité bijvoorbeeld, is ten eerste al paritair samengesteld en overlegt bij consensus. Pariteit maakt abstractie van minderheden en meerderheden, beide taalgroepen komen daar in gelijke verhouding tegenover elkaar te staan. Totalitair feit nummer één: democratie telt niet, gedwongen gelijkheid wel.

Bovendien, doordat men “bij consensus” beslist, volstaat het dat één Franstalige niet akkoord gaat om alles te blokkeren. De Vlamingen weten heel goed, dat het einde van een mislukt overleg in het Overlegcomité ook het einde betekent van de regering. Het is dus kiezen of delen: ofwel zet je door en heb je geen regering meer, ofwel geef je toe en slik je je eisen in. Totalitair feit nummer twee: regeren bij concensus is regeren bij veto van de minderheid.

Dit zijn dan wel totalitaire praktijken, maar doordat ze zo obscuur en hoogpolitiek zijn, zijn ze niet heel erg zichtbaar voor de bevolking. De meeste mensen snappen niet eens waar het over gaat, en onze Vlaamse journalistiek is nu ook niet bepaald om over naar huis te schrijven. Dat passeert wel; erger is het gesteld met totalitair feit nummer drie: de totale som aan procedures kan langer duren dan een legislatuur.

Check it. Het eerste belangenconflict, ingesteld door de Franse Gemeenschap op 8 november 2007 duurde 156 dagen. Het tweede, ingesteld door de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op 9 mei 2008, duurde maar liefst 253 dagen. Het derde, ingesteld door Waals Gewest op 14 januari 2009 duurde zelfs 269 dagen! Dat is meer dan drie kwart jaar! Ondertussen loopt het vierde belangenconflict, ingesteld op 27 oktober 2009 door de Duitstalige Gemeenschap. Het wordt voorzien af te lopen op volgende week donderdag 28 april en zal dan 182 dagen geduurd hebben. Als het dan al zal aflopen. Men vindt wel een kunstgreep om het te verlengen.

Met deze procedures is dus van alles mis.

Ten eerste wordt de procedure oneigenlijk gebruikt. In totaal kan men vijf keer een belangenconflict ingeroepen over hetzelfde dossier, wat volgens gelijk welke rechtsnorm een oneigenlijk gebruik is van de procedure, vergelijkbaar met een “tergend geding” in de burgerlijke rechtspraak. Zelfs al zouden alle vijf de wetgevende vergaderingen geschonden belangen hebben bij dit conflict – wat niet zo is – dan nog zouden zij hun belangenconflicten moeten samenvoegen in één geding. Vijf keer over hetzelfde een procedure houden, het is een lachertje.

Ten tweede wordt er duidelijk een loopje genomen met de termijn, die normaal 120 dagen moeten duren. Men telt er bijvoorbeeld de recessen niet bij, men talmt met het akte nemen van de beslissing van een orgaan. Zo schortte men bijvoorbeeld het laatste belangenconflict met twee weken op omwille van de paasvakantie. En bij het tweede belangenconflict nam De Kamer nam pas akte van de beslissing op 4 juni 2008, terwijl het al op 9 mei 2008 al ingesteld werd. Tal van andere kleine redentjes zorgen ervoor dat de tijd – onwettelijk as hell – gerokken wordt.

Ten derde worden de Vlaams Parlementsleden gediscrimineerd. Zo kunnen leden van het Waals Gewestsparlement, die ook lid zijn van het Franse Gemeenschapsparlement twee keer stemmen om een belangenconflict in te dienen, wat hun Vlaamse collega’s niet kunnen.

Ten vierde wordt de procedure buiten elke proportie gebruikt. Zo is eigenlijk enkel de Franse Gemeenschap belanghebbende, want het is enkel zij die in haar belangen geschaad zal worden door de splitsing van BHV. Het Waals Parlement wordt als dusdanig niet geschaad door deze regeling, want het gaat over een splitsing van een kiesarrondissement dat niet eens in Wallonië ligt. Het Duitstalig Parlement wordt nog minder geschonden. En toch kan het, terwijl het ruwweg 70 000 mensen vertegenwoordigt, de wil van meer dan 6 000 000 Vlamingen platleggen.

Het zou lachwekkend zijn, moest het niet gaan over zo’n ernstige zaken als democratie. Het is werkelijk een tragikomische slapstick: zelfs de procedures, die in hun aard alleen al door en door ondemocratisch zijn, worden niet correct toegepast. Wie houden we eigenlijk nog voor de gek? Dit land is geen democratie, maar een dictatuur van de minderheid!

Dat valt te bewijzen. De gemiddelde duur van een belangenconflict is 215 dagen. Die duur steeg steeds maar, van 156 dagen (over tijd), tot 253 dagen (zwaar over tijd), tot 269 dagen (zeer zwaar over tijd) tot nu het laatste, 185 dagen (minder, maar nog steeds over tijd). Er kan nu nog een vijfde belangenconflict ingeroepen worden door het Brussels Parlement, en indien dat het wat beter doet dan het gemiddelde, is het mogelijk dat een nieuw record van +269 dagen gevestigd wordt.

Welnu, als we berekenen dat een legislatuur vier jaar of 1460 dagen duurt, en als we dat delen door vijf mogelijke belangenconflicten, dan volstaan 293 dagen per belangenconflict om de hele legislatuur te overbruggen. Op dat moment, wanneer de samengestelde tijd van al die procedures langer worden dan de legislatuur zelf, leven we de facto in een totalitair regime. Ik zeg u dat we daar nu al in leven, maar dat men om redenen van omzichtigheid dit liever niet te expliciet maakt. Enkel als het echt nodig is, zoals gisteren, dan grijpt de deux ex machina wel in. Zeker is dat de democratie hier nooit mag werken.

Dit alles is al heel erg, maar nog niet het ergste. Het is eigenlijk daarover dat ik het met u wou hebben, maar ik gebruik altijd te veel woorden. Het ergste is dat de Vlaamse politici dit lijdzaam ondergaan, dat zij geen ruggegraat hebben, dat zij de wensen van hun eigen kiezers negeren om een land te redden hun eigen belangen constant schaadt. Observeer de psychologie van onze politici.

Toen het eerste belangenconflict afliep op 8 mei 2008, ontstond een surrealistische crisis, waarbij de Vlamingen van de meerderheid, en Yves Leterme op kop “smeekte” – stel u voor!!! – om een nieuw belangenconflict in te roepen. Ze waren bang dat de regering zou vallen. Een regering die volledig gedomineerd wordt door Franstaligen nota bene! Het is alsof de slaaf aan zijn meester zou vragen: “Laat me alsjeblief niet vrij.”

Ook toen het tweede belangenconflict afliep, dat van de Franse Gemeenschapscommissie was er een “crisette”, maar “gelukkig” – ziet u de perversie in waarmee we bezig zijn – diende ook het Waalse Gewest op 14 januari 2009 een nieuw belangenconflict in.

De derde keer was men er al psychologisch aan gewoon geraakt. Toen het belangenconflict van het Waals Gewest afliep werd er niet veel kabaal meer gemaakt toen het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap het vierde belangenconflict inriep, zelfs al was dit het meest flagrante misbruik van de procedure die we tot dan toe gezien hadden. Enkel de lokale burgemeesters van Vlaams-Brabant schreven nog een brief naar Karl-Heinz Lambertz en dat was dat. Van de partijtoppen uit werd niets meer vernomen, of het moest windowdressing geweest zijn.

Deze schizofrenie, die altijd latent aanwezig was in deze regering – de eerste regering ooit die zelfs geen meerderheid van de zetels aan Vlaamse kant heeft ! We zijn de schaamte allang voorbij! – werd nu gisteren expliciet. Voorzitter De Croo van Open VLD schraapte al zijn moed bijeen en verkondigde dat Open VLD uit de regering stapt. Zeker niet om BHV op te lossen – de enige rechtvaardige oplossing is de eenzijdige splitsing, wij moeten onze rechten niet afkopen, maar afdwingen - maar om platte, electorale redenen: het was nu of nooit.

Immers, binnen twee maanden komt het Europees voorzitterschap eraan en dat betekent voor CD&V een grote bonus: zij leveren de premier, de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie. Die krijgen gegarandeerd 6 maanden aan een stuk mediagenieke exposure. Op dat elan kan dan minstens nog twee à drie maanden in 2011 doorgegaan worden. Op die manier komt CD&V in pole position voor de verkiezingen van juni 2011. Open VLD zou geen verhaal hebben tegen dit overwicht, en daarom, niet omwille van BHV stappen zij uit deze regering.

Open VLD heeft nooit ten gronde begrepen waarover dit dossier gaat. Het was Verhofstadt – een Europees-nationalist – die in 2005 bijna had toegelaten dat de Franse Gemeenschap van Brussel decretale bevoegdheden kreeg in het Vlaams Gewest. Vanuit Brussel (dat op zich ook al zwaar gefinancierd wordt met Vlaams geld – Beliris) zouden de Franstaligen dan Franse scholen kunnen inrichten in de rand. Om maar één ding te noemen.

Voor Open VLD is BHV werkelijk maar agendapunt 178. Lastig, maar niet belangrijk. In de partijgremia, die beheerst worden door dandy figuren die zich graag wereldburger noemen – Wat is dat een wereldburger? Is die dan nergens geboren? Heeft ie geen roots? – begrijpen ze niet dat verfransing ook een problematiek van sociale verdringing is. Niet via een vrije markt, maar via geplande verfransing vanuit Brussel, ondersteund door de lokale Franstalige mandatarissen. Terwijl flaminganten zien hoe de lokale Vlaamse bevolking verdrongen wordt en het Vlaams territorium gepland ingenomen wordt, zij zien enkel vrije transacties tussen individuen.

Moest Open VLD het werkelijk menen met BHV en met V in hun naam in het algemeen, dan waren ze zelfs nooit aan de onderhandelingstafel gekomen. Welke zichzelf respecterende Vlaming onderhandelt over het grondgebied van zijn Gewest? Welke zichzelf respecterende liberaal onderhandelt over de individuele burgerlijke politieke en rechten van de burgers? Welke zichzelf respecterende democraat onderhandelt over herstellen van een ongrondwettelijkheid?

Het antwoord: enkel politici die niet liberaal zijn, geen enkele Vlaamse reflex hebben en die niet geloven in democratie. De top van de Open VLD is noch Vlaams, noch liberaal, noch democratisch ingesteld. Open ja, dat wel. Open dat die zijn. Oeh! Open geesten. Niet te geloven. Ik ben maar een bekrompen nationalist ziet u. Ik kijk naar hen op. Open? Mijn voeten. Zo open als een O, dat zijn ze! U ziet, ik maak me druk.

Een bewijs van hoe open men in die partij is, is de totale slachtoffering van de jongere generatie op het altaar van het Belgisch staatsbehoud. De Croo, die ’s morgens een moedige stelling innam – een einde maken aan dit zottekesspel – wordt halverwege de middag al afgeremd door Guy Vanhengel die even laat uitschijnen dat ie niet akkoord was met de uitstap uit de regering, en vervolgens om vijf uur vakkundig afgemaakt door Patrick Dewael die aan de Conferentie van Fractievoorzitters meedeelt dat er heden ten dage geen plenaire zitting zal zijn.

Het is de tweede keer al dat een democratische bijeenkomst van het parlement door de particratie tegengehouden wordt. Vergis u niet, het is niet zo dat Dewael beaat de richtlijnen van de Koning volgt. De Koning houdt het ontslag van Leterme in beraad, wat betekent dat er nog een regering is en wat betekent dat zijn handelen nog gedekt wordt door de regering, lees: Leterme.

Het is dus Leterme die beslist dat het parlement niet samenkomt, mét medeweten van Dewael. Het is me trouwens niet duidelijk of Leterme al vertrokken was uit het paleis toen Dewael daar arriveerde. Misschien is daar de verhouding CD&V – Open VLD opnieuw gekalibreerd. Daar lijkt het toch op, want Open VLD die net zelf uit de regering is gestapt, verhindert ter wille van de nog zittende regering – die een krappe meerderheid van 76 zetels heeft – dat het parlement bijeenkomt. Louis XIV is er niets tegen.

De Croo wordt dus teruggefloten door de éminence grise van zijn eigen partij, wat niet meer en niet minder dan een bedekt affront is voor de jonge voorzitter. In het actualiteitsprogramma Phara, diezelfde avond omstreeks 23u00 maakt De Croo terug een opening om aan tafel te gaan zitten “onder strikte voorwaarden”. De opstand der lilliputters is neergeslagen, zijn geloofwaardigheid is gebroken, de recuperatie kan beginnen.

Enkel een doorwinterde, oude, cynische politicus die allang zelf het geloof in rechtvaardigheid opgegeven heeft kan zo’n schizofrenie aan. Voor zo’n jonge mens als ik is het demotiverend als de pest. Waarom zouden jongeren nog moeten geloven in politiek, als wat een meerderheid wil blijkbaar toch niet van tel is?

Ondertussen lees ik in de Vlaamse kranten dat deze politieke generatie failliet is. Waaaaat? Nee godverdomme, de oude politieke generatie – die deze miserie keer op keer laat aanslepen – is politiek failliet. Het enige dat bij de jongere generatie te merken valt is dat ze hun krediet razendsnel verspelen door niet op te treden tegen die oude politieke cultuur van belgicisme die in hun partijen nog steeds de plak zwaait. Zij zullen inderdaad binnen de kortste keren bankroet zijn als zij, net als hun voorgangers, onrechtvaardigheid blijven gedogen.

De Vlaamse media dan is oer-oer-oer-schuldig aan het toelaten van intellectuele oneerlijkheid. Ik zie een Carl Devos tijdens Villa Politica zeggen dat een splitsing zonder onderhandelingen sowieso nooit mogelijk is. Ik hoor Dave Sinardet op de radio de crisis relativeren door een ander arrest erbij te sleuren die niets, maar dan ook niets met de zaak te maken heeft. Ik zie Peter–hebt u mijn laatste armanipak al gezien?-Vandermeersch triomfantelijk vertellen dat dit in geen enkel ander land kan, behalve België, alsof dat een verdienste is.

Ik hoor journalisten de vele kwade reacties op krantensites en nieuwsblogs relativeren, minimaliseren, ridiculiseren. Ik zie academici de revue passeren om te zeggen dat de mensen niet wakker liggen van dit probleem. Dat klopt. Maar dan wel omdat het net zij zijn die de desinformatie verspreiden. Tot nog toe heb ik geen enkele van die mediagenieke professoren een democratische analyse horen maken, enkel een juridische. Als een meerderheid een simpel wetsvoorstel niet gestemd krijgt, is er dan niet iets fundamenteel mis met het land? Nee hoor, dit is Belgisch federalisme weet u, en hier gaat dat anders. We hebben er zelfs een vak aan gewijd aan de Gentse Universiteit. Zoooooo uniek is ons model. Maar over democratie? GEEN WOORD.

Ze werken gewillig mee aan het Belgisch status quo, dat onbegrijpelijk is in zijn natuur. Er zijn ongeveer tien mensen die de Bijzondere Financieringswet kunnen uitleggen, ongeveer duizend die van naaldje tot draadje weten hoe de Belgische staatsstructuur in elkaar zit – hoorde u al ooit van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie? Ze bestaat! – en sinds kort ongeveer tienduizend mensen die onlangs zijn te weten gekomen dat er zoiets bestaat als een minister-president van de Duitstalige Gemeenschap. Karl-Heinz Tomatoketchup Lambertz.

Maar daarbuiten? The great void. Doodse stilte. Hier en daar een journalist die zich waagt aan een stukje over onze instellingen. De mensen liggen er inderdaad niet wakker van. Niet omdat het hen niet interesseert, maar wel omdat ze het niet begrijpen en het opgeven. Daar rekent men inderdaad op: dat mensen er zo weinig mogelijk van begrijpen, dat ze afhaken, dat ze teruggaan naar hun dagelijkse leven, strijdend voor hun bestaan onder de hoogste belastingen van Europa. Niet te veel vragen stellen: DOE STILLE VOORT.

Ik doe niet stille voort. Ik doe luid voort. Ik moet denken aan het toneelstuk Les Rhinoceros van Eugène Ionesco. Gradueel veranderen we allemaal in neushoorns, en steeds minder mensen zien de waarheid: nooit of te nimmer zullen de Vlamingen in dit land recht gedaan worden. Ik zal dus niet rusten voor er op mijn paspoort staat: “Brecht Arnaert, burger van de Republiek Vlaanderen”.

HAY TAY PAY! LEVE DE VLAAMSE GAAI! En dan nu een Westmalle Tripel.

dinsdag 20 april 2010

De onmogelijkheid van de optie-Crols

Lezing gegeven op de SFL-trefdag, 26 september 2009 – Brecht Arnaert

Op zondag 23 augustus 2009 riep Frans Crols tijdens een toespraak op de Ijzerwake op om Brussel niet langer de onafhankelijkheid van Vlaanderen te laten hypothekeren. Het was de eerste keer dat zo overtuigend de slogan “Vlaanderen laat Brussel niet los” werd gecounterd, en moet ons allen aan het denken zetten over onze argumenten om Vlaanderen onafhankelijk te laten worden mét Brussel erbij. Crols is niet onze tegenstander, hij is onze bondgenoot in het revitaliseren van een debat dat veel te lang niet gevoerd is.

De redenering van Crols is de volgende. In de Vlaamse Beweging is het heersende discours dat we eerst het Brussel-probleem moeten oplossen voor we onafhankelijk kunnen worden. Crols stelt net het omgekeerde: net doordat we zo vasthouden aan Brussel, vertragen we onze koers naar onafhankelijkheid. Net omdat de Franstaligen weten dat we alles zullen doen om Brussel te behouden, dwingen ze ons keer op keer om deals te aanvaarden die we eigenlijk niet willen, en slagen ze erin om de verdere emancipatie van Vlaanderen te beknotten.

Maar wat, aldus Crols, als we nu gewoon dat discours omdraaien? Wat als we nu resoluut kiezen om onze eigen weg te gaan, zonder Brussel? Dan hebben de Franstaligen geen hefboom meer om ons tot toegevingen te dwingen. Dan kunnen we dingen doen die we al lang wilden. Bijvoorbeeld een verlaging van de belastingen die nu torenhoog liggen, en de uitbouw van een eigen sociale zekerheid volgens Vlaamse inzichten.

Meer nog, deze strategie zou ons zelfs een grotere invloed kunnen geven op Brussel dan we nu al hebben. Stel dat de Vlaamse Regering beslist om de vennootschapsbelasting te laten zakken tot een historisch laag peil van bijvoorbeeld 15 %? Hoeveel bedrijven met hoofdzetel in Brussel, zouden dan niet verhuizen naar Vlaanderen? En wat als de burgers van de Republiek(?) Koninkrijk(?) Brussel de kans zouden krijgen om in te tekenen op een nieuwe en performante Vlaamse sociale zekerheid, ja zelfs de Vlaamse nationaliteit zouden kunnen aanvragen en dan als expats in Brussel leven?

In dat scenario zou Vlaanderen zowel op economisch vlak (bedrijfsleven) als op sociaal vlak (sociale zekerheid) een grotere invloed kunnen uitoefenen dan nu het geval is. Het zou zeker Brussel concurrentieel kunnen overtroeven, ervoor zorgen dat Brussel, noch op economisch vlak, noch op sociaal vlak kan concurreren met Vlaanderen. Terwijl de Brusselse Franstaligen via hun collega’s in het federaal parlement (met zijn bekende blokkeringsmechanismen) nu nog onze onnatuurlijk sterkeren zijn, zou in het scenario-Crols Vlaanderen voor het eerst de sterkste zijn in de Vla-Bru-verhouding.

Tot zover het standpunt-Crols. Vlaanderen zou dus op termijn kunnen zorgen voor een feitelijke afhankelijkheid van Brussel, wat zich vroeg of laat moet omzetten in een politieke afhankelijkheid, waarvan de meest uitgesproken vorm is dat het uiteindelijk toetreedt tot de Republiek Vlaanderen. En wel door de kleine poort, op onze voorwaarden. Het lijkt een droomscenario.

Maar Crols vergeet iets. Territorialiteit. De dag dat Vlaanderen uit de Belgische constructie vertrekt en Brussel achterlaat wordt een nieuwe internationaalrechtelijke situatie gecreëerd, waarbij Brussel tenminste een fractie van een seconde een onafhankelijke staat wordt, met alle rechten van dien. Een Republiek Brussel behoort tot de mogelijkheden, maar evengoed een Koninkrijk Brussel, of een constructie Brussel-Wallonië, als die laatste republiek het grondgebied Brussel zou willen aanvaarden als het zich aandient. Wat de staatsvorm ook mag zijn, het is duidelijk dat Brussel enkel en alleen tot Vlaanderen (of Wallonië) zal toetreden als de Brusselaars dat zelf willen.

“Wat is het verschil dan met nu?”, kan men zich afvragen. Ook nu hoor je te pas en te onpas dat de Brusselaars zelf moeten beslissen of ze bij Vlaanderen willen komen in het geval van een eenzijdige Vlaamse onafhankelijkheids-verklaring. Niets is minder waar. Noch Vlaanderen, noch Brussel, noch Wallonië hebben tot op heden volledige constitutieve autonomie, dat wil zeggen, autonomie van onderen uit, autonomie die bekomen wordt als de optelsom van wat haar eigen burgers aan macht aan de deelstaat delegeren. De huidige constitutieve autonomie van de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en het Waals Gewest is slechts fragmentair, voor zover de indruk nodig is dat het autonoom beslissende delen zijn, maar het is slechts institutionele cosmetica. Volle constitutieve autonomie is niet het vertrekpunt voor de samenstelling van de federatie België.

Dat komt omdat België geen federale staat is, maar een unitaire staat met culturele én economische deconcentratie in aparte bestuursfiguren. Het onderscheid is belangrijk. Er bestaan veel definities over de term “federalisme”, maar zelden zijn die normatief: men stelt empirisch vast dat er een soort federerende beweging plaatsgevonden heeft, maar wat erachter zat, of welke richting die uitging, is blijkbaar niet van tel. In één adem noemt men de staatkundige beweging van staten die zich bij verdrag federeren in een groter verband en staten die uiteengegroeid zijn in deel-entiteiten die vooralsnog samen blijven, beide “federale” staten.

Ik ga daarmee niet akkoord. “Zich federeren” is afkomstig van het Latijnse werkwoord “foederare” wat zoveel betekent als “zich verenigen bij verbond”. Een federatie vorm je dus vanuit de basis naar een groter geheel toe, niet omgekeerd. Natuurlijk moet wetenschap zo objectief mogelijk zijn, maar het valt toch wel op dat men, omwille van enkele uitzonderingen waaronder België, de definitie van federalisme zo breed wil opentrekken dat een unitaire staat met wat deconcentratie in aparte bestuursfiguren ook meteen onder de definitie van federalisme valt.

Mijn stelling is dus dat België geen federatie is. Hoe sterk ons idee van zelfstandigheid binnen het Belgisch verband ook moge zijn, wij hebben die zelfstandigheid niet ontleend aan een bottom-up beweging die een stuk van haar soevereiniteit afstaat aan een federaal niveau. Wij ontlenen die zelfstandigheid aan een nog steeds unitair bestuursniveau dat de regionalistische tendenzen heeft willen accommoderen, maar nooit erkennen in zijn echte aard: die van aparte naties. We zijn dus geen Vlaamse proto-burgers, integendeel, we zijn lid van de Vlaamse Gemeenschap … van België.

Dat merk je aan tal van zaken. Zo zijn wetten, decreten en ordonnanties allemaal regelgeving die op gelijke hoogte met elkaar staat (mits enkele futuliteiten aangaande de ordonnanties). Bijgevolg vertrekt theoretisch elke regelgeving van het centrale niveau, dat een aantal functies van haar bestuur gedeconcentreerd heeft in eigen overlegorganen. En ook het befaamde verdragsrecht voor de gefedereerde entiteiten is in de praktijk ook Belgisch: in Europese ministerraden nemen Vlaamse ministers dan wel deel aan Raden die over Vlaamse bevoegdheden handelen, maar daarbij vertegenwoordigen zij niet Vlaanderen als legale, statelijke entiteit, maar de gehele Belgische overheid, hoe contradictorisch dat ook moge klinken.

Kijk het even na. Nemen we een duidelijk nationaal grondgebied en een duidelijke nationale identiteit als de twee belangrijkste kenmerken van een natie (een gezamenlijke geschiedenis laten we nu even achterwege, de problemen rond taal verzinken we in het begrip identiteit) dan vallen er binnen de Belgische constructie toch enkele interessante observaties te maken.

De Vlaamse Gemeenschap wordt gedefinieerd als die mensen boven de taalgrens die Nederlands spreken plus de mensen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die zich wenden tot instellingen gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Zelfs al is dit moeilijk te traceren (je kunt dus echt geen koppen tellen in Brussel, de aanwezigheid van Vlamingen moet blijken uit onrechtstreekse tellingen van mensen die zich wenden tot Nederlandse voorzieningen), met wat goeie wil kun je je Vlaamse bevolkingsgroep definiëren. Maar het grondgebied van Vlaanderen is niet eengemaakt. Brussel ligt er midden in, maar heeft zich doorheen de federalisering als een apart grondgebied weten te handhaven. Daardoor is Vlaanderen tot op heden als natie ontmand, waardoor het niet uit België kan vertrekken.

In Wallonië heb je het omgekeerde fenomeen: daar is het grondgebied heel duidelijk, maar de identiteit dan weer niet. Walen worden samen in één structuur met Brusselse Franstaligen bestuurd, wat hen dikwijls verhindert een eigen politiek te voeren, los van Brussel. Merk bijvoorbeeld op dat het onderwijs in Wallonië zich niet Waals kan noemen, terwijl dat in Vlaanderen mutatis mutandis wel kan. Er is één onderwijsbeleid voor de Franstaligen in Brussel en de Walen, terwijl de problemen in beide Gewesten heel anders zijn.

Terwijl het Franstalig onderwijs in Brussel zwaar getroffen wordt door kwaliteitsverlies ten gevolge van een enorme migranteninstroom, is het Waalse onderwijspubliek helemaal anders van samenstelling. En toch kent Wallonië heel wat inmenging vanuit Brussel, hoewel de Brusselaars doorgaans weinig of geen uitstaans hebben met de problematieken van la Wallonie profonde. Ze hebben er ook geen kiezers en dus geen belangen. Hun politieke voedingsbodem is compleet anders.

Je hebt dus in globo Nederlandssprekende Belgen die in Vlaanderen wonen, Franssprekende Belgen die in Brussel wonen, Franssprekende Belgen die in Wallonië wonen, Nederlandssprekende Belgen die in Brussel wonen en ten slotte Duitssprekende Belgen die in Wallonië wonen. Maar allen zijn het Belgen. De voornaam kan veranderen, het genus is Belg.

Was België een federatie, dan zou er een moment moeten geweest zijn, al was het maar een theoretische fractie van een seconde, een moment waarop Vlaanderen, Wallonië (en misschien ook Brussel) onafhankelijk konden beslissen om zich tot een supranationaal niveau België te bekennen, zoals in Duitsland gebeurd is. It didn’t happen. “The act of federalism”, het werkwoord, het zich bij elkaar voegen heeft dus niet plaats gevonden. Dat is belangrijk voor de Brusselse positie.

Wie beweert dat Brusselaars de constitutieve autonomie hebben om zelf te beslissen als Brusselaars “as such” of zij bij Vlaanderen wil komen, dwaalt. Die Brusselaars hebben evenmin als de Vlamingen het recht om zich een subnationaliteit te noemen van de Belgische. De Belgische identiteit is tot nader order nog altijd één en ondeelbaar, wat de Vlaamse Beweging ook moge denken. Er zijn taalgroepen, er zijn taalgebieden, maar er is géén enkele “gefedereerde entiteit” die zich een subnationaliteit, dit is: een natie die zich gefedereerd heeft, kan noemen.

Hetzelfde geldt dus voor Brussel, zelfs al is het een Gewest. Het heeft evenmin constitutieve autonomie. Meer nog, de bestuursfiguur Gewest is zelfs ongeschikt om constitutieve autonomie op te eisen. Gewesten mogen dan wel de emanatie van de territoriale bevoegdheden zijn, de vraag blijft “wie” dan die constitutieve autonomie opeist? Zijn dat “de Brusselaars”? Zo ja, wat is dat, een Brusselaar? Pas als er zoiets bestaat als een Brusselse natie, kan er een legitieme vraag zijn naar een eigen grondgebied. Willen de Brusselaars autonomie, dan moeten ze eerst bewijzen dat “Brusselaar” zijn iets aparts is.

En nu komt het: zolang Vlaanderen niet uit de Belgische constructie vertrekt, valt dit Brusselaar zijn onmogelijk te definiëren. Het Brussels grondgebied mag dan wel ééngemaakt zijn, maar geen mens die weet wie dat dan zou moeten opeisen. De Franstalige Brusselaars, die net beweren dat Brussel de laatste plaats is waar België nog echt België kan zijn? De Vlaamsgezinde Brusselaars die eigenlijk Brussel bij Vlaanderen zouden willen zien komen, maar in de minderheid zijn? De groeiende groep van nieuwkomers die, bij gebrek aan een duidelijke Belgische identiteit, gewoon hun eigen identiteit blijven behouden en zich terugtrekken in etnische stadswijken?

Wie o wie kan in naam van alle Brusselaars constitutieve autonomie opeisen voor het grondgebied Brussel? Wat is met andere woorden het bindmiddel van die Brusselse Gemeenschap? Taal? Goed geprobeerd. Cultuur? Dacht het niet. Armoede? Perhaps, perhaps, perhaps.

Als politiek establishment moet je compleet gek zijn om de huidige politiek-filosofische posities te verlaten, als je niet zeker bent waar dat politiek avontuur eindigt. Zelfs al levert de huidige communautaire wurggreep enkel spierpijn op, alles is beter dan een compleet verlies van de huidige positie. Behalve … als er een externe factor is die ervoor zorgt dat je die positie veilig kan verlaten en je zeker bent van de bevrijding. De spreekwoordelijke institutionele cavalerie als het ware.

En het is hier dat het idee-Crols faalt. Het wegtrekken van Vlaanderen uit de Belgische constructie creëert de Brusselse identiteit DE FACTO, tegen de realiteit in. Er is, buiten het collectief verlaten worden door Vlaanderen, niets wat als substraat kan dienen voor de Brusselse identiteit. Daarom zijn de inspanningen van het Brusselse belgicistische middenveld (Aula Magna, BruXelforum) ook zo groot: men pleit voor de uitbouw van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscomissie – die in sommige constitutionele besprekingen zelfs de “Vierde Gemeenschap van België” noemt (cf Vande Lanotte) als het forum dat de Brusselse constitutieve autonomie zou kunnen claimen.

Maar die inspanningen, hoe zwaar gefinancierd die ook mogen zijn, hoe zeer die ook gesteund mogen worden door het Brussels middenveld, zijn niet het product van een Brusselse volksbeweging. Het zijn verdienstelijke intellectuele debatten, die inderdaad heel wat Brusselse problemen blootleggen (moet je echt eens lezen), maar het is een intellectuele beweging van de toplaag van een deel van de Brusselse academische, economische en culturele scène.

Vraag aan de Brusselse sympathisanten van ABVV bijvoorbeeld maar eens of ze geconsulteerd geweest zijn, of er acties of betogingen aan verbonden zijn. Ze zullen je zeggen van niet. Het is geen beweging die aan de basis gedragen wordt. Hoe zou dat kunnen? Hoeveel talen zou je om te beginnen moeten gebruiken om de grote verscheidenheid aan mensen die in Brussel wonen, te bereiken? Hoe wervend zou je “postnationaal” project zijn bij migrantengroepen die wel nog waarde hechten aan identiteit? Hoe veel mensen zou je kunnen mobiliseren voor een staatsproject waarin elk individu zich kan ontplooien, wetende dat grote stukken van de migrantenpopulatie komen uit regelrechte wij-culturen, waar in sommige gevallen het concept individu nog geen vorm gekregen heeft? Nee, de Brusselse Beweging is een intellectuele bloem die niet kan groeien in de voedingsbodem waar ze bedacht is.

Maar observeer wat er gebeurt als de optie-Crols voltrokken wordt. Trekt Vlaanderen uit België zonder Brussel, dan is de Brusselse Gemeenschap meteen gedefinieerd. Niet door een moeizaam identitair proces, maar met een pennetrek. Eens een territorium gegeven is, is het slechts een kwestie van tijd tot in relatie met dit territorium een identiteit zich ontwikkelt. Trekt Vlaanderen zijn handen van Brussel af, dan volstaat het voor de dominante groep Brusselaars (naar alle waarschijnlijkheid de Franstaligen) om binnen de nieuwe context de situatie DE JURE naar hun hand te zetten. Dan wordt het bindmiddel “het in de steek gelaten worden”. Koppel daar wat goedgemikte propaganda aan vast, en je hebt meteen een stichtingsmythe.

Crols doet dus in feite het werk van Aula Magna en consorten. Kan het bestaan van een Brusselse natie die aanspraak kan maken op het Brussels grondgebied nu nog met gemak ontkend worden, op grond van het feit dat er geen bindmiddel voor is, dan is dat met het voltrekken van het plan-Crols niet meer mogelijk: wij hebben dat feit gecreëerd.

Er zijn natuurlijk voordelen verbonden aan deze oplossing. Terwijl men vroeger nog kon volhouden dat Vlamingen en Walen slechts variaties zijn op de Belgische identiteit, die in zijn organieke vorm nog in Brussel terug te vinden was, zal dat bij de installatie van een eigen Brusselse identiteit niet langer kunnen. Alle lasagna-theoriëen over identiteit ten spijt: territoria kunnen zonder naties (jungles, woestijnen, onbewoonde eilanden), maar een natie kan nooit zonder een territorium.

Met deze oplossing komt er een duidelijk einde aan de identitaire verwarring zoals hierboven geschetst. Dan vallen beide de Vlaamse en de Waalse identiteit samen met het eigen grondgebied, en is er – letterlijk – geen ruimte meer voor de Belgische identiteit.

Maar de nadelen zijn legio. Zelfs al is de Brusselse natie in zijn beginjaren heel zwak, ze is volledig vrij om aan te vangen wat ze wil met haar (ongewilde?) autonomie. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de Brusselse Republiek een federatie aangaat met de Waalse Republiek. En wat als Wallonië er vanuit die zelfde constitutionele autonomie erin slaagt aan te sluiten bij Frankrijk? Of Brussel meteen maar bij Frankrijk? Dan heb je een stukje “hexagone” midden in Vlaanderen.

Dat idee is trouwens niet zo heel absurd. De fameuze note pédagogique van de PS die midden juni 2008 bekend geraakte, is niet zomaar een gedachte-experimentje, maar een serieuze poging om een antwoord te formuleren op een studie die al meer dan twee jaar eerder uitgevoerd werd door de FUSL. Op een studiedag aldaar (18 maart 2005), werd het werk gepresenteerd van een aantal eminente constitutionalisten, die het statuut van Brussel onderzochten in het geval van “confederalisme”.

Dit natuurlijk als omfloerste omschrijving van wat zou gebeuren als Vlaanderen de benen neemt. Confederalisme is immers een schaamlapje voor wie separatisme niet over zijn lippen krijgt. En wat bleek uit die studie? Dat in het internationaal recht zeer weinig regels bestaan omtrent de afscheiding van staten. Er is er wel ééntje dat van gigantisch belang is, en die in vloeiend Latijn luidt: “Uti possidetis iuris, ita possideatis”, of in het schoon Vlaams: “Zoals u in rechte bezat, zal u in rechte bezitten”.

Dit beginsel was vooral populair bij de dekolonisering van Zuid-Amerika, waar het grondgebied van alle huidige landen eigendom was van Spanje (behalve Brazilië). Het gevaar bestond daar dat de pas onafhankelijk geworden landen hun nieuwe grenzen gingen betwisten. Immers, de bestaande grenzen waren slechts binnengrenzen van het enorme koloniale rijk, die in vele gevallen de etnische grenzen niet hadden gerespecteerd. Het “Uti possidetis”-principe verhinderde al te veel twisten: Argentinië, Chili, Paraguay, Bolivië en alle andere nieuwbakken landen erkenden de administratieve binnengrenzen van het vroegere Spaanse koloniaal gebied als elkaars buitengrenzen.

Toegepast op België is het dus van enorm belang hoe deze staat uiteenvalt. Gebeurt dat in de huidige constellatie, dan kunnen Wallonië, noch Brussel aanspraak maken op elkaars grondgebied. Brussel kan geen aanspraak maken op Wallonië of omgekeerd, omdat geen van hen de constitutieve autonomie heeft van waaruit ze zelfstandig tot een aansluiting bij Wallonië zouden kunnen beslissen. Wallonië van zijn kant, kan nog moeilijker aanspraak maken op Brussel, omdat het grondgebied van Brussel nu eenmaal buiten het eigen grondgebied ligt. En dat is nu eenmaal not done.

Deze twee zaken zijn de grootste obstakels voor de droom van een Wallo-Brux-constructie, die onder meer in 2007 door Antoinette Spaak en Serge Moureaux werd uitgesproken, maar ook in Le Soir van 17 april 2008 herhaald werd door Rudy Demotte en Charles Picqué.

Als we het politiek handelen van de Franstaligen herdenken vanuit deze wens – namelijk zo goed mogelijk uit de Belgische constructie te vertrekken – dan wordt heel wat van hun politiek gedrag begrijpelijk. Dan blijkt ten eerste een corridor geen lachertje te zijn, maar een noodzakelijkheid om in een post- België-scenario Wallonië en Brussel te kunnen verenigen. En dan blijkt ten tweede het onbegrijpelijke verzet tegen de splitsing van BHV, glashelder te zijn: indien Vlaanderen erin zou slagen om haar taalgrenzen duidelijk te affirmeren, dan vormen die ook de staatsgrenzen van de toekomst. Dat moet ten allen prijze vermeden worden.

En het straffe van de zaak is dat men dit niet eens verbergt voor de Vlamingen. In een andere “note pédagogique” van de PS (8.05.2008) wordt gesteld dat het niet-oplossen van BHV cruciaal is voor het voortbestaan van België. Laurette Onckelinckx stelt het in De Standaard van 31 mei 2008 zelfs nog duidelijker: “Brussel-Halle-Vilvoorde gaat over: hebben Wallonië en Brussel al dan niet een aparte toekomst? BHV gaat natuurlijk ook over de verdediging van de Franstaligen die in de Rand leven, maar dat is niet de kern van de discussie

Er zijn nog signalen in die richting, maar die vallen moeilijker te bewijzen. In mijn essay “Brussels, part of the solution?” (23.01.2008) verdedig ik de stelling dat de Franstalige Brusselaars hun oorspronkelijk plan, de aanhechting van België bij Frankrijk zagen mislukken, en daarom op een plan-B overgeschakeld zijn: de organisatie van een zo groot mogelijke afhankelijkheid van Frankrijk, in afwachting van een politiek feit dat de oude droom weer nieuw leven kan inblazen.

De aanwijzingen dat de Brusselse Franstaligen zich in feite als “second hand French” beschouwen en maar wat graag een of andere samenwerking met Frankrijk op poten zouden zetten “en attendant” zijn legio. Vooreerst is het zo dat onze gehele economie al sinds de jaren tachtig (of de opstart van het federalisme -1980/1988) uitverkocht wordt aan Frankrijk. De opdoeking van Royale Belge in de Franse AXA-groep in 1985, de uitverkoop van de Société Générale richting het Franse Suez in 1988, de economisch onbegrijpbare sluiting van het winstgevende Renault Vilvoorde in 1997, de overname van de GIB-groep door Carrefour in 2000, de verovering van Electrabel en de recente aankoop van Fortis, het lijstje wordt ellenlang.

Verder zijn er ook politieke initiatieven in die richting. In maart 2008 liep hier nog een Bretoense burgemeester verloren, de heer Guégan, die samen met de Serviër Dobrica Milovanovic op 'fact finding mission' gestuurd was door het Congres van de lokale besturen van de Raad van Europa. Gedurende twee dagen “onderzochten” ze de niet-benoeming van de burgemeesters van Kraainem, Linkebeek en Wezembeek-Oppem. In 23 maart van datzelfde jaar kwam er dan een “veroordeling” door de VN ivm de Vlaamse Wooncode. Het was een initiatief van slechts een klein comiteetje (Committee on the Elimination of Racial Discrimination (CERD) van de VN, maar werd dit internationaal voorgesteld als een rapport van de VN tegen Vlaanderen. En op 18 mei 2008 schrijft Steven Erlanger, redacteur van de Engelstalige krant The International Herald Tribune dat het beleid in de Vlaamse rand een vorm van “non-violent fascicm” is. Erlanger is Franstalig. De krant wordt uitgegeven in Parijs.

De geconcerteerde één-tweetjes met allerlei internationale instellingen, de tendentieuze berichtgeving over Vlaanderen in de internationale pers, de delegaties van neutrale gezanten, het kan niet op. Er is geen land ter wereld dat zoveel aandacht krijgt van Frankrijk als België. De samenwerkingsovereenkomst l'Eurométropole Lille-Tournai-Courtrai lijkt mij het nieuwste politieke wapen te zijn in deze veroveringsstrijd. Geen subtielere politiek dan cultuurpolitiek. Een naïef glimlachende Stefaan De Clerck, het is hoogst onrustwekkend. Noem mij een paranoïcus, ik vertrouw het voor geen haar.

De Franstaligen in België kiezen dus eieren voor hun geld. Men weet dat het schip al aan het zinken is, en koortsachtig is men op zoek naar de beste exit-optie. Het is mijn stelling dat Franstalig België meer bezig is met het voorbereiden van het einde van België dan wij. En dat terwijl wij in Vlaanderen nog steeds geloven dat België ook deze crisis wel zal overleven.

Welke conclusies moeten wij nu trekken voor onze houding tegenover Brussel in het algemeen en het plan-Crols in het bijzonder? Lijkt het verstandig om een intellectuele beweging van mensen die zich Brusselaars noemen (als aanduiding van een nationale identiteit, niet van stadsbewoners, zelfs al beweren ze “postnationalen” te zijn, whatever that may be) hét argument bij uitstek in handen te geven om constitutieve autonomie en de facto onafhankelijkheid op te eisen voor Brussel?

Men is intellectueel vrij ver gevorderd in hun legitimering van de Brusselse onafhankelijkheid, het enige wat men nu nog nodig heeft, is een bindmiddel voor alle Brusselaars waarmee men de boer kan optrekken om aan te tonen dat de gemaakte plannen realistisch zijn. Het zou heel onverstandig zijn om dat bindmiddel, namelijk het collectief verlaten worden door Vlaanderen, op een dienblaadje aan te reiken. Dus, tot nader order: “Vlaanderen laat Brussel niet los.”

Brecht Arnaert, 26 september 2009, GC De Markten.