dinsdag 2 september 2008

De nuchtere zatlap

Met de regelmaat van de klok worden door amateur-staatkundigen voorstellen gelanceerd om België te redden. Het meest hardnekkige voorstel blijft dat van de federale kieskring. Niet enkel populair bij Franstalige politici, ook bij enkele Vlaamse politici. Maar dat is een doodgeboren kind: de federale kieskring is een theoretische, praktische en politieke onmogelijkheid.


De motivatie is duidelijk. België, dat steeds meer moeite heeft om de centrifugale krachten in toom te houden, moet versterkt worden. Door sterk verschillende stembusgangen in beide landsdelen, dreigt het land anders vroeg of laat ten prooi te vallen aan separatisme. De analyse is dat Walen en Vlamingen geen invloed meer hebben op elkaars beleid en dus in feite naast elkaar leven. In de huidige situatie is het bovendien mogelijk dat de Walen worden geregeerd door een Vlaamse premier die zij nooit hebben kunnen verkiezen, en dat Vlamingen worden bestuurd door verschillende Waalse ministers waarvoor dezelfde redenering geldt.

Het idee van een federale kieskring lijkt dus de democratie zelve: zorg ervoor dat beide bevolkingsgroepen terug voor elkaars politici kunnen stemmen, en dan zullen die politici ook gevoeliger zijn voor het kiespotentieel in het andere landsdeel. Nu kan een politicus immers ongestraft de inwoners van het andere landsdeel schofferen omdat die bij een volgende verkiezing van die bevolkingsgroep toch niets hoeft te vrezen. Meer nog, het schofferen van die andere bevolkingsgroep levert zelfs dikwijls electoraal voordeel op. Het is de uitgelezen kans om uitspraken te kunnen doen waar men toch geen verantwoordelijkheid voor moet opnemen. De federale kieskring zou dat veranderen. Ze zou ervoor zorgen dat Walen voor Vlamingen kunnen stemmen en omgekeerd, waardoor meer eenheid ontstaat.

Daarnaast zijn er nog secundaire effecten die de eenheid van België zouden bevorderen. Als men inderdaad zou kiezen voor een federale kieskring, dan betekent dat concreet dat er verschuivingen kunnen komen in het stemgedrag van zowel Walen als Vlamingen. Zo is het mogelijk dat in enkele rode bastions van het zuiden een Vande Lanotte veel stemmen haalt, terwijl Reynders in Vlaanderen geliefd zou kunnen zijn bij de donkerblauwe liberalen die nu niet echt aan hun trekken komen. Aldus zou op termijn de communautaire breuklijn zelfs kunnen oplossen: sociaal-economische thema’s zoals het arbeidsmarktbeleid, de fiscaliteit en de sociale zekerheid zouden aan beide kanten van de taalgrens “advocacy coalitions” kunnen vinden, over alle taalbarrières heen.

Hoewel dit alles eigenlijk zeer logisch klinkt, negeert men duidelijk enkele historische feiten. Men insinueert namelijk vaag dat toen het land nog unitair was en Walen en Vlamingen nog voor elkaar konden stemmen, de communautaire problematiek electoraal niet aan de orde was. Pas bij de federalisering zou dan een democratisch probleem ontstaan zijn doordat de Waalse en de Vlaamse electorale ruimte van elkaar gescheiden geraakt zijn. Maar niets is minder waar. Voor 1970 konden Vlamingen en Walen immers ook al niet voor elkaar stemmen. Meer nog: de Vlamingen zélf konden niet onbeperkt voor elkaar stemmen. Toen werd immers nog het arrondissementele kiessysteem gehanteerd. Een Vlaming uit Ieper kon dus niet voor een Vlaming uit Kortrijk stemmen, laat staan voor een Waal uit Luik.

En ook na de hervorming van de kieskringen in 2003, blijft de vertegenwoordiging gefragmenteerd in provinciale kieskringen. Een flamingant uit West-Vlaanderen kan niet stemmen voor Bart De Wever en socialist die van (het beleid van) Freya Van den Bossche houdt kan haar daarom nog niet vanuit elke provincie belonen, dat is een voorrecht van de Oost-Vlamingen. De analyse dat het voor zowel Walen als Vlamingen ondemocratisch is geregeerd te worden door iemand die zij zelf niet konden verkiezen, moet dus ook intra-gewestelijk doorgetrokken worden.

Niet enkel de toewijzing van zetels aan een taalgebied moet dan in vraag gesteld worden, maar élke verdeling van zetels over verschillende kieskringen tout court. Meerdere kieskringen invoeren impliceert immers per definitie dat kiezers en kandidaten niet in één electorale ruimte voorkomen, waardoor het mogelijk is dat men bestuurd wordt door een kandidaat van buiten de eigen kieskring. Indien het als een democratisch basisprincipe beschouwd mag worden dat niemand geregeerd kan worden door een vertegenwoordiger die men niet kon verkiezen, dan rijzen ernstige vragen bij het behoud van eender welke kieskring. Hoe kan hun bestaan dan überhaupt nog gelegitimeerd worden?

Het antwoord is historisch. Het gebruik van kieskringen is vooral een kwestie van een verouderde principal-agent-filosofie. Die klassieke volksvertegenwoordiging is namelijk sterk ruimtelijk georiënteerd: kamerleden vertegenwoordigen in het parlement een eigen achterban, de kiezers uit hun regio, niet de kiezers uit het hele land. Hoewel zij wetten stemmen die alle burgers van het land beïnvloeden, zullen zij bij slecht beleid enkel in hun eigen kiesomschrijving spitsroeden moeten lopen.

De moderne opvatting over volksvertegenwoordiging gaat er daarentegen vanuit dat een volksvertegenwoordiger handelt in het belang van de hele natie. In die denktrant maakt het niet meer uit van welk deel van het land de kandidaat afkomstig is, en dan zijn bijgevolg ook kieskringen overbodig. In Nederland is dat het geval: voor de nationale verkiezingen geldt één enkele kieskring voor het hele land. In België is de situatie typisch Belgisch: de moderne filosofie van volksvertegenwoordiging wordt theoretisch aangenomen – tous les pouvoirs émanent de la nation - maar in de praktijk worden tóch nog kieskringen gehanteerd.

De Belgische volksvertegenwoordiger handelt dus theoretisch ook in het belang van de kiezers buiten zijn eigen kiesomschrijving, maar strikt genomen is daar geen mandaat voor. Kieskringen zou men dus als belangrijke democratische hindernissen kunnen omschrijven, want het behoud ervan impliceert dat burgers bestuurd kunnen worden door niet-gemandateerde verkozenen. Het wegnemen van de tussenschotten en de installatie van een federale kieskring lijkt dus de democratie zelve. Tot dusver geen vuiltje aan de lucht. En toch zijn er twee sterke argumenten tégen een federale kieskring, een theoretisch argument, en een praktisch.

Theoretisch rijst bij een invoering van een federale kieskring ten eerste de vraag of een land dat zich federaal noemt, maar tegelijk haar landsdelen wil verenigen in één kieskring, nog wel federaal genoemd kán worden? Behoort het namelijk niet tot de essentie van een federaal land dat er net géén federale kieskring is? Federale landen zij net een optelsom van verschillende kiesgebieden waarvan de vertegenwoordigers besloten hebben te zullen samenwerken. “Federale” kieskringen bestaan nergens ter wereld. Niet voor parlementsverkiezingen, niet voor presidentsverkiezingen. In de VS worden de Grand Electors die de president verkiezen per staat aangeduid, niet in één kieskring. Ook de leden van het Congres worden verkozen per staat. In Duitsland kwam Angela Merkel voor de verkiezingen op in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommeren, maar kiezers uit Bayern konden daarom nog niet voor haar stemmen. En toch is zij kanselier. De “federale” kieskring als nuchtere zatlap.

Bovendien rijst er nog een niet onbelangrijk praktisch probleem, namelijk dat van de proportionaliteit. Indien men een federale kieskring wil invoeren om redenen van een betere democratische vertegenwoordiging van alle Belgen, is het dan nog vol te houden dat aan de Gewesten op voorhand al zetels toegewezen worden? In de huidige voorstellen over de federale kieskring worden namelijk al meteen de bijkomende zetels vastgeklonken aan Gewesten of taalgroepen. Dat betekent dat het aantal zetels die in Wallonië te verdienen vallen – zelfs bij zwaar gewijzigd stemgedrag – ongewijzigd blijven. Zelfs al zouden dus massaal veel Walen voor Vlamingen stemmen, dan nog zouden de Vlamingen niet meer zetels kunnen verwerven. Erger nog: een Waalse zetel zou op die manier met veel minder stemmen dan een Vlaamse binnengehaald kunnen worden, want zelfs al stemmen minder Walen voor hun eigen vertegenwoordigers, hun zetelaantal blijft gelijk.

Indien men dus kiest voor een federale kieskring, dan moet elke toewijzing van zetels op voorhand afgewezen worden. Dan moeten de zetels als het ware als ballonnen ongebonden over het hele land zweven, tot een kandidaat zwaar genoeg weegt om er een binnen te halen, of die nu Vlaming of Waal is. Het invoeren van één kieskring, maar toch de toewijzing van zetels aan een bepaalde regio behouden, is niet verenigbaar in één motivatie.

De installatie van een echte federale (lees: en dus unitaire) kieskring is tenslotte voor Wallonië ook politiek onwenselijk. De bescherming die zij nu hebben in het federaal systeem – met name een indeling in kieskringen en dus vast toegewezen zetels – zou wegvallen. Het federaal systeem is dus de levensverzekering van Wallonië. Door de compartimentering van ons land in Gewesten en Gemeenschappen, wordt namelijk hét Belgisch probleem bij uitstek ontkend: niet taal, niet geld, maar het feit dat er nu eenmaal quasi dubbel zo veel Vlamingen als Walen zijn.

Terwijl de demografische verhouding tussen Vlamingen en Walen zich in alle democratische organen zou moeten verhouden als 2 tot 1, is die verhouding geneutraliseerd (1 tot 1), uitgeschakeld (0 tot 0) of zelfs op zijn kop gezet (1 tot 3). Neutralisering gebeurt via de pariteitsregel in de federale regering, de uitschakeling via alarmbelprocedures en belangenconflicten in het federaal parlement en de inversie via onderhandelingen tussen de Vlaamse Gemeenschap die alleen staat tegen een Brusselse Gewestregering, een Franse Gemeenschapsregering en een Waalse Gewestregering bij een conflict. Eens te meer bepaalt de minderheid dus de toekomst van het land. Démocratie à la Belge. Wie biedt meer?

Brecht Arnaert, 02/09/2008

2 opmerkingen:

  1. U noemt 2 bezwaren die tegen de invoering van de federale kieskring pleiten. Een theoretische en een praktische.

    Om te beginnen de theoretische: Het feit dat er nergens ter wereld zoiets bestaat als een "federale kieskring" hoeft België er niet van te weerhouden het wél in te voeren. De Belgische staatsstructuur is an sich al een unicum in de wereld, met een federatie langs 2 kanten: gewestelijk en gemeenschappelijk. Daarbij worden het federale niveau, het gewestelijk niveau en het gemeenschappelijk niveau alle 3 juridisch gelijkgesteld. Mij dunkt dan ook dat er geen theoretische of juridische bezwaren zullen zijn tegen de invoering van de federale kieskring.

    Wat betreft het praktische bezwaar: in mijn visie spreekt het vanzelf dat de vaste zetelverdeling tussen de gemeenschappen zal worden losgelaten. De federale kieskring impliceert een stelsel van "evenredige vertegenwoordiging", vergelijkbaar met het Nederlandse model. Bovendien, zoals hierboven al gesteld: het federale niveau staat los van het gemeenschappelijke niveau. Bij de bepaling van de parlementaire vertegenwoordiging op federaal niveau dienen dan ook geen gemeenschappelijke factoren mee te spelen.

    Mij dunkt dat de door u genoemde bezwaren vrij eenvoudig op te lossen zijn, zo niet irrelevant zijn, en dat niets - behalve algemene consensus hierover - de invoering van de federale kieskring in de weg hoeft te staan.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Beste Gerard,

    Hartelijk dank voor uw reactie. Altijd leuk inhoudelijk onderbouwde replieken terug te krijgen. Ik begrijp dat u België als land wil behouden en dat is uw goed recht.

    Zo argumenteert u bijvoorbeeld dat het feit dat een 'federale' kieskring een theoretische onmogelijkheid is, België er niet van hoeft te weerhouden die toch in te voeren. Als ondersteunende argumentatie haalt u aan dat België sowieso al uniek is.

    Wat ik me echter afvraag is of de drijfveer België te behouden "omdat het an sich al een unicum is in de wereld" wel zwaar genoeg weegt om dagelijks meer dan tien miljoen mensen te besturen? Het is niet omdat iets uniek is, dat het daarom ook nuttig is. Het beeld doemt voor me op van de eetvork waarvan de tanden alle richtingen uitstaan: zeer uniek, maar weinig efficiënt. En dat is bij uitstek het Belgische verhaal: je kunt er geen recht eind aan krijgen.

    Uw passage over de juridische gelijkwaardigheid van de niveaus daartoe een interessant voorbeeld. Ook daar is de politieke keuze typisch Belgisch: vermijd dat de meerderheid regeert. Ook nu zijn wetten en decreten immers al nevengeschikt, wat zelfs zonder federale kieskring gigantische problemen oplevert.

    Stel u maar eens voor dat wetten op federale niveau een hogere rechtskracht krijgen dan decreten? Dan is het hek pas helemaal van de dam, want dan kunnen de Vlaamse parlementleden (88 van de 150) de inrichting van de deelstaten helemaal naar hun hand zetten. De Franstaligen waren daar als de dood voor en eisten nevenschikking.

    Zo stel ik u een wedervraag: als de invoering van de federale kieskring geen ander doel dient dan het behoud van België, wat is dan de democratische meerwaarde van die electorale kunstgreep?

    En wat de praktische kant van de zaak betreft, kon uw opmerking niet meer mijn gelijk bewijzen dan nu het geval is. Als u erkent dat zetels inderdaad volgens het proportionaliteitsbeginsel moeten verdeeld worden, zonder onderscheid van het landsdeel waar ze binnengehaald worden, dan krijgt u binnen de kortste keren de nachtmerrie van elke franstalige: "l'état Belgo-Flamand", waarin een overdonderende Vlaamse parlementaire meerderheid (die nu onevenredig laag is vertegenwoordigd) de minderheid pletwalst.

    Al heel mijn korte leven probeer ik aan de Vlaamse Bewegers van mijn en vorige generatie uit te leggen dat federalisme géén vraag is geweest van de Vlamingen, maar van de Franstaligen. Federalisme is bij uitstek die staatsvorm die bescherming biedt aan minderheden door hun kieskringen af te schermen van grotere delen in de federatie.

    Zo kwam ik tot mijn conclusie dat zo'n federale kieskring ook politiek onmogelijk is: geen haar op het hoofd van een Waals volksvertegenwoordiger die eraan denkt om de federale kieskring in te voeren: het is het einde van de meest perfecte status quo die men zich kan wensen.

    En last but not least:

    "Mij dunkt dat de door u genoemde bezwaren vrij eenvoudig op te lossen zijn, zo niet irrelevant zijn, en dat niets - behalve algemene consensus hierover - de invoering van de federale kieskring in de weg hoeft te staan."

    "Behalve de algemene consensus ..."

    Waren we daar al niet vijftien maanden naar op zoek?

    Hoogachtend,

    Brecht Arnaert

    BeantwoordenVerwijderen