maandag 22 september 2008

Boude berekeningen over België

In DS van dinsdag 9 september brengt Rudy Aernoudt een boekhoudkundig relaas rond de kost van de splitsing van België. Volgens boude berekeningen – blijkbaar is Aernoudt zo zeker van zijn stuk dat geen enkele bronvermelding noodzakelijk is – zou de Vlaamse onafhankelijkheid een goeie 7 miljard euro kosten. Een mooi rond getal om mee uit te pakken. Maar wat is er van aan?

De berekeningen maken op het eerste zicht nogal wat indruk. Op een ogenschijnlijk rationele wijze wordt de status quo vergeleken met het scenario waarbij Vlaanderen onafhankelijk wordt en het scenario waarbij de huidige federale staat efficiënter wordt gemaakt.

Deze dissertatie is nog maar eens een illustratie van de beproefde hit & run-tactiek. Poneer een spectaculair cijfer, zogezegd om het debat open te trekken, maar wacht even tot de publieke opinie met dat cijfer vertrokken is om de nodige nuance aan te brengen. Zo heb je je slag thuisgehaald, en kan niemand achteraf zeggen dat je gelogen hebt. Maar de leugen leeft.

De misleiding is immers geraffineerd. Zo kost de Vlaamse onafhankelijkheid voor alle partners die erbij betrokken zijn in zijn totaal zo’n zeven miljard, maar als je de kostprijs voor Vlaanderen alleen bekijkt, blijkt dat het maar gaat om minder dan een vijfde van dat bedrag. Voor slechts 1,25 miljard, of omgerekend een kleine 200 euro per Vlaming zijn we af van dit Belgische surrealisme. En zelfs dat klopt niet. Want dat cijfer wordt niet bekomen door een rechtstreekse vergelijking tussen het scenario van Vlaamse onafhankelijkheid en het voortbestaan van België, maar tussen die eerste optie en een geprojecteerde ideale en efficiënte federale staat. Hoe die staat er dan uit moet zien en of die überhaupt politiek haalbaar is, wordt er niet bij verteld.

De kost van de splitsing had met deze methode evengoed 10 miljard kunnen kosten. Hoe efficiënter immers dat imaginaire efficiënte model, hoe duurder de Vlaamse onafhankelijkheid. Hoewel je je dus inhield is je redenering intellectueel frauduleus. Ze is eigenlijk de omkering van de oudste truuk van de foor: verhoog je prijzen net voor de solden en geef dan spectaculaire korting, zo ervaart de koper een consumentensurplus. Vergelijk de kosten van Vlaamse onafhankelijkheid ten opzichte van de ideale staat, en de burger is blij met de kostprijs van België. Aangezien die 1,25 miljard euro dus het verschil is tussen de ideale staat en Vlaamse onafhankelijkheid, is de pijnlijke consequentie van je eigen cijfers dat de kostprijs van Vlaamse onafhankelijkheid noodzakelijkerwijs nog ettelijke keren kleiner moet zijn dan je beweert.

Maar in feite is deze economische reductie van de Vlaamse onafhankelijkheidswens compleet naast de kwestie. Het Belgisch probleem is namelijk in essentie geen probleem van geld, noch van taal, maar in essentie wel een probleem van democratie. Zelfs in een België waar geen transfers zijn en iedereen de drie landstalen spreekt, zou ik nog steeds kiezen voor het republikeins project.

Ik wil namelijk in een land leven met meer democratie. Ik wil een staatshoofd dat ik kan verkiezen, niet iemand die macht heeft omdat hij of zij toevallig in het juiste bedje geboren is. Ik wil één parlement en geen acht. Ik wil 15 ministers en geen 58. Ik wil 150 volksvertegenwoordigers en geen 524. Ik wil meer directe democratie zoals in Zwitserland. Ik wil een totale afschaffing van de lijststem, zodat parlementairen kunnen ontsnappen aan de particratie die ons land zo teistert. Ik wil dat enkel volksvertegenwoordigers minister kunnen worden. Ik wil dat het absenteïsme in de Kamer zakt. Ik wil een verbod op betaalde extra-parlementaire mandaten voor onze volksvertegenwoordigers. Ik wil een uitgebreid stelsel van adviesraden en niet de corporatistische besluitvorming die we nu hebben.

Dat alles is niet mogelijk in België, en als het ooit mogelijk was geweest, dan zou tenminste één van die dingen al moeten gerealiseerd zijn. Maar dat kan niet, omdat je niet enkel binnen je eigen democratie tot consensus moet komen, maar daarna nog eens met minstens vier andere. In België is dus de hoeksteen van elke democratische samenleving onderuit gehaald. Pariteit in de regering, belangenconflicten, alarmbelprocedures, de hele Belgische constructie is erop gebouwd om de meerderheid te muilkorven. En daarom kan België nooit een democratie zijn.

Van dergelijke bespiegelingen houdt Aernoudt zich ver af. Hij beperkt zich tot een steriel boekhoudkundig relaas. Vreemd daarbij is dat vooral Vlaamsgezinden verweten worden een word-snel-rijk-separatisme aan te hangen, terwijl het nu uitgerekend een Belgicist is die ons voorrekent hoe goedkoop de onafhankelijkheid wel is. Waarvoor dank. Misschien kunnen we het er dit academiejaar nog eens over hebben, Rudy. Ik volg namelijk les bij je.

Brecht Arnaert

Brecht Arnaert is voorzitter van Jong N-VA UGent, de Vlaams-republikeinse studentenwerking aan de UGent. Hij schreef deze bijdrage in eigen naam.

www.jongnva.be/ugent

dinsdag 2 september 2008

De nuchtere zatlap

Met de regelmaat van de klok worden door amateur-staatkundigen voorstellen gelanceerd om België te redden. Het meest hardnekkige voorstel blijft dat van de federale kieskring. Niet enkel populair bij Franstalige politici, ook bij enkele Vlaamse politici. Maar dat is een doodgeboren kind: de federale kieskring is een theoretische, praktische en politieke onmogelijkheid.


De motivatie is duidelijk. België, dat steeds meer moeite heeft om de centrifugale krachten in toom te houden, moet versterkt worden. Door sterk verschillende stembusgangen in beide landsdelen, dreigt het land anders vroeg of laat ten prooi te vallen aan separatisme. De analyse is dat Walen en Vlamingen geen invloed meer hebben op elkaars beleid en dus in feite naast elkaar leven. In de huidige situatie is het bovendien mogelijk dat de Walen worden geregeerd door een Vlaamse premier die zij nooit hebben kunnen verkiezen, en dat Vlamingen worden bestuurd door verschillende Waalse ministers waarvoor dezelfde redenering geldt.

Het idee van een federale kieskring lijkt dus de democratie zelve: zorg ervoor dat beide bevolkingsgroepen terug voor elkaars politici kunnen stemmen, en dan zullen die politici ook gevoeliger zijn voor het kiespotentieel in het andere landsdeel. Nu kan een politicus immers ongestraft de inwoners van het andere landsdeel schofferen omdat die bij een volgende verkiezing van die bevolkingsgroep toch niets hoeft te vrezen. Meer nog, het schofferen van die andere bevolkingsgroep levert zelfs dikwijls electoraal voordeel op. Het is de uitgelezen kans om uitspraken te kunnen doen waar men toch geen verantwoordelijkheid voor moet opnemen. De federale kieskring zou dat veranderen. Ze zou ervoor zorgen dat Walen voor Vlamingen kunnen stemmen en omgekeerd, waardoor meer eenheid ontstaat.

Daarnaast zijn er nog secundaire effecten die de eenheid van België zouden bevorderen. Als men inderdaad zou kiezen voor een federale kieskring, dan betekent dat concreet dat er verschuivingen kunnen komen in het stemgedrag van zowel Walen als Vlamingen. Zo is het mogelijk dat in enkele rode bastions van het zuiden een Vande Lanotte veel stemmen haalt, terwijl Reynders in Vlaanderen geliefd zou kunnen zijn bij de donkerblauwe liberalen die nu niet echt aan hun trekken komen. Aldus zou op termijn de communautaire breuklijn zelfs kunnen oplossen: sociaal-economische thema’s zoals het arbeidsmarktbeleid, de fiscaliteit en de sociale zekerheid zouden aan beide kanten van de taalgrens “advocacy coalitions” kunnen vinden, over alle taalbarrières heen.

Hoewel dit alles eigenlijk zeer logisch klinkt, negeert men duidelijk enkele historische feiten. Men insinueert namelijk vaag dat toen het land nog unitair was en Walen en Vlamingen nog voor elkaar konden stemmen, de communautaire problematiek electoraal niet aan de orde was. Pas bij de federalisering zou dan een democratisch probleem ontstaan zijn doordat de Waalse en de Vlaamse electorale ruimte van elkaar gescheiden geraakt zijn. Maar niets is minder waar. Voor 1970 konden Vlamingen en Walen immers ook al niet voor elkaar stemmen. Meer nog: de Vlamingen zélf konden niet onbeperkt voor elkaar stemmen. Toen werd immers nog het arrondissementele kiessysteem gehanteerd. Een Vlaming uit Ieper kon dus niet voor een Vlaming uit Kortrijk stemmen, laat staan voor een Waal uit Luik.

En ook na de hervorming van de kieskringen in 2003, blijft de vertegenwoordiging gefragmenteerd in provinciale kieskringen. Een flamingant uit West-Vlaanderen kan niet stemmen voor Bart De Wever en socialist die van (het beleid van) Freya Van den Bossche houdt kan haar daarom nog niet vanuit elke provincie belonen, dat is een voorrecht van de Oost-Vlamingen. De analyse dat het voor zowel Walen als Vlamingen ondemocratisch is geregeerd te worden door iemand die zij zelf niet konden verkiezen, moet dus ook intra-gewestelijk doorgetrokken worden.

Niet enkel de toewijzing van zetels aan een taalgebied moet dan in vraag gesteld worden, maar élke verdeling van zetels over verschillende kieskringen tout court. Meerdere kieskringen invoeren impliceert immers per definitie dat kiezers en kandidaten niet in één electorale ruimte voorkomen, waardoor het mogelijk is dat men bestuurd wordt door een kandidaat van buiten de eigen kieskring. Indien het als een democratisch basisprincipe beschouwd mag worden dat niemand geregeerd kan worden door een vertegenwoordiger die men niet kon verkiezen, dan rijzen ernstige vragen bij het behoud van eender welke kieskring. Hoe kan hun bestaan dan überhaupt nog gelegitimeerd worden?

Het antwoord is historisch. Het gebruik van kieskringen is vooral een kwestie van een verouderde principal-agent-filosofie. Die klassieke volksvertegenwoordiging is namelijk sterk ruimtelijk georiënteerd: kamerleden vertegenwoordigen in het parlement een eigen achterban, de kiezers uit hun regio, niet de kiezers uit het hele land. Hoewel zij wetten stemmen die alle burgers van het land beïnvloeden, zullen zij bij slecht beleid enkel in hun eigen kiesomschrijving spitsroeden moeten lopen.

De moderne opvatting over volksvertegenwoordiging gaat er daarentegen vanuit dat een volksvertegenwoordiger handelt in het belang van de hele natie. In die denktrant maakt het niet meer uit van welk deel van het land de kandidaat afkomstig is, en dan zijn bijgevolg ook kieskringen overbodig. In Nederland is dat het geval: voor de nationale verkiezingen geldt één enkele kieskring voor het hele land. In België is de situatie typisch Belgisch: de moderne filosofie van volksvertegenwoordiging wordt theoretisch aangenomen – tous les pouvoirs émanent de la nation - maar in de praktijk worden tóch nog kieskringen gehanteerd.

De Belgische volksvertegenwoordiger handelt dus theoretisch ook in het belang van de kiezers buiten zijn eigen kiesomschrijving, maar strikt genomen is daar geen mandaat voor. Kieskringen zou men dus als belangrijke democratische hindernissen kunnen omschrijven, want het behoud ervan impliceert dat burgers bestuurd kunnen worden door niet-gemandateerde verkozenen. Het wegnemen van de tussenschotten en de installatie van een federale kieskring lijkt dus de democratie zelve. Tot dusver geen vuiltje aan de lucht. En toch zijn er twee sterke argumenten tégen een federale kieskring, een theoretisch argument, en een praktisch.

Theoretisch rijst bij een invoering van een federale kieskring ten eerste de vraag of een land dat zich federaal noemt, maar tegelijk haar landsdelen wil verenigen in één kieskring, nog wel federaal genoemd kán worden? Behoort het namelijk niet tot de essentie van een federaal land dat er net géén federale kieskring is? Federale landen zij net een optelsom van verschillende kiesgebieden waarvan de vertegenwoordigers besloten hebben te zullen samenwerken. “Federale” kieskringen bestaan nergens ter wereld. Niet voor parlementsverkiezingen, niet voor presidentsverkiezingen. In de VS worden de Grand Electors die de president verkiezen per staat aangeduid, niet in één kieskring. Ook de leden van het Congres worden verkozen per staat. In Duitsland kwam Angela Merkel voor de verkiezingen op in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommeren, maar kiezers uit Bayern konden daarom nog niet voor haar stemmen. En toch is zij kanselier. De “federale” kieskring als nuchtere zatlap.

Bovendien rijst er nog een niet onbelangrijk praktisch probleem, namelijk dat van de proportionaliteit. Indien men een federale kieskring wil invoeren om redenen van een betere democratische vertegenwoordiging van alle Belgen, is het dan nog vol te houden dat aan de Gewesten op voorhand al zetels toegewezen worden? In de huidige voorstellen over de federale kieskring worden namelijk al meteen de bijkomende zetels vastgeklonken aan Gewesten of taalgroepen. Dat betekent dat het aantal zetels die in Wallonië te verdienen vallen – zelfs bij zwaar gewijzigd stemgedrag – ongewijzigd blijven. Zelfs al zouden dus massaal veel Walen voor Vlamingen stemmen, dan nog zouden de Vlamingen niet meer zetels kunnen verwerven. Erger nog: een Waalse zetel zou op die manier met veel minder stemmen dan een Vlaamse binnengehaald kunnen worden, want zelfs al stemmen minder Walen voor hun eigen vertegenwoordigers, hun zetelaantal blijft gelijk.

Indien men dus kiest voor een federale kieskring, dan moet elke toewijzing van zetels op voorhand afgewezen worden. Dan moeten de zetels als het ware als ballonnen ongebonden over het hele land zweven, tot een kandidaat zwaar genoeg weegt om er een binnen te halen, of die nu Vlaming of Waal is. Het invoeren van één kieskring, maar toch de toewijzing van zetels aan een bepaalde regio behouden, is niet verenigbaar in één motivatie.

De installatie van een echte federale (lees: en dus unitaire) kieskring is tenslotte voor Wallonië ook politiek onwenselijk. De bescherming die zij nu hebben in het federaal systeem – met name een indeling in kieskringen en dus vast toegewezen zetels – zou wegvallen. Het federaal systeem is dus de levensverzekering van Wallonië. Door de compartimentering van ons land in Gewesten en Gemeenschappen, wordt namelijk hét Belgisch probleem bij uitstek ontkend: niet taal, niet geld, maar het feit dat er nu eenmaal quasi dubbel zo veel Vlamingen als Walen zijn.

Terwijl de demografische verhouding tussen Vlamingen en Walen zich in alle democratische organen zou moeten verhouden als 2 tot 1, is die verhouding geneutraliseerd (1 tot 1), uitgeschakeld (0 tot 0) of zelfs op zijn kop gezet (1 tot 3). Neutralisering gebeurt via de pariteitsregel in de federale regering, de uitschakeling via alarmbelprocedures en belangenconflicten in het federaal parlement en de inversie via onderhandelingen tussen de Vlaamse Gemeenschap die alleen staat tegen een Brusselse Gewestregering, een Franse Gemeenschapsregering en een Waalse Gewestregering bij een conflict. Eens te meer bepaalt de minderheid dus de toekomst van het land. Démocratie à la Belge. Wie biedt meer?

Brecht Arnaert, 02/09/2008