Deze slogan doet in Vlaamsgezinde middens nogal wat wenkbrauwen fronsen. Nochtans drukt hij perfect uit wat de wens is van veel niet-separatistische Vlamingen. Dat twee naties, in solidariteit en wederzijds respect met elkaar, kunnen samen leven in een sterk federaal België. Door de huidige federale structuur, met acht parlementen die elkaar in bevoegdheden zowel materieel als territoriaal overlappen, kan dat echter niet. Maar volgens meer en meer flaminganten is dat eigenlijk ook nooit de bedoeling geweest. Door de fictieve indeling in Gemeenschappen en Gewesten is een web van instellingen ontstaan met als voornaamste doel het verbergen dat België uit twee grote gemeenschappen bestaat: de Vlaamse en de Waalse. Vlaanderen ontsnapte daaraan, Wallonië niet. Een pleidooi voor een eigen Waalse Gemeenschap.Bij de eerste staatshervorming, in 1970, werden niet enkel drie cultuurgemeenschappen geïnstalleerd, maar ook artikel 107quater, dat bepaalde dat in een latere fase nog de Gewesten vorm moesten krijgen. Vlaanderen verzette zich steeds tegen de installatie van deze nieuwe bestuurlijke entiteiten die náást de Gemeenschappen zouden gaan functioneren. Wallonië was grote voorstander, omdat met de Gewestvorming de decentralisatie van economische bevoegdheden gepaard zou gaan, sinds jaar en dag een eis van de Waalse regionalisten.
De samenvatting van dit conflict in een loutere Vlaams-Waalse tegenstelling is echter niet correct, omdat men dan volledig abstractie maakt van een derde belangrijke speler in de communautaire debatten: de Brusselse Franstaligen. Want het is toch wel vreemd dat terwijl Walen en Vlamingen eigenlijk beiden meer autonomie wensten, zij het met andere accenten, hun streven als tegenstrijdig uitgelegd wordt. Zogezegd wilden de Walen België schoeien op de leest van de Gewesten, die dan de emanatie zouden zijn van de wens tot economische autonomie, terwijl Vlaanderen zijn wens tot culturele autonomie graag bestendigd zag in de Gemeenschappen. Maar vanwaar die koppeling tussen bevoegdheden en verschillende bestuurlijke niveaus? Evengoed konden in 1980 de Waalse en Vlaamse bevolkingsgroep hun nieuwe bevoegdheden bij de al bestaande instellingen voegen, de toenmalige cultuurgemeenschappen.
Er moet dus een andere verklaring zijn. Hier verschijnen de Franstaligen uit Brussel op het toneel. Het verzet tegen de Gewestvorming vanuit Vlaanderen was niet gericht tegen de Waalse eisen, maar vooral tegen de creatie van een derde, Brussels Gewest. Hoe de concrete onderhandelingen juist gelopen zijn, zullen we wellicht nooit weten, maar de creatie van dit gewest gaat in elk geval al in tegen elke economische of federale logica.
Ten eerste waren er geen economische aanduidingen dat Brussel meer dan andere steden zou verschillen van zijn hinterland. Indien dat het geval was geweest, dan had ook Antwerpen met zijn havenexpansie zeker een eigen Gewest moeten krijgen of zelfs Kortrijk met zijn textielindustrie. Het oorspronkelijke opzet was dan ook een Stadsraad voor Brussel, maar zeker geen eigen Gewest. Door sluipende besluitvorming zijn de Brusselse grenzen echter versteend geraakt, hoewel die niet overeenkomen met de bestuurlijke realiteit. Het Brussels stadsgewest deint uit tot ver buiten zijn formele grenzen.
Ten tweede is het Brussels Gewest ook in de federale logica een vreemde eend in de bijt. Terwijl de Duitstalige Gemeenschap in Wallonië territoriaal blijkbaar wel kon vallen onder het Waals Gewest, was het niet mogelijk om de Franstalige Gemeenschap in Vlaanderen te herbergen onder het Vlaams Gewest. Er moest en zou een apart Gewest opgericht worden, waaronder dan én de Franstalige Gemeenschap én een deel van de Vlaamse Gemeenschap zouden ressorteren. Dit resulteerde in de absurde situatie dat de Vlamingen in Brussel een minderheid werden, terwijl ze gewestelijk gezien een meerderheid zijn, en dat de Franstaligen, op gewestelijk niveau de echte minderheid, nu plots een meerderheid werden. Door de loutere installatie van een extra grens konden de Franstaligen zich dus een meerderheid noemen.
Er zijn op zijn minst dus twee sterke aanwijzingen om de hypothese te steunen dat de vragen van Vlaanderen en Wallonië niet tegengesteld waren, maar tegengesteld “gemaakt zijn geweest”. En er zijn er nog. Wie op zoek gaat naar de kern van het Belgisch establishment, komt vroeg of laat uit bij een duizendtal notabelen die zich sociologisch in de buurt van de haute finance en het hof ophouden, en geografisch in Brussel. Het is deze groep, in aantal zeer klein, maar in macht zeer groot, die met de regionalisering van België het meest te verliezen had. Terwijl alles erop wees dat België zou evolueren tot een tweeledig federalisme, zijn zij erin geslaagd een derde Gewest te creëeren. Dat is op ingenieuze wijze gebeurd.
Men is er in geslaagd om de aspiraties van beide gemeenschappen die in essentie in dezelfde richting liepen (meer autonomie, maar met andere accenten) te koppelen aan verschillende uitvoeringsinstanties (Gewesten en Gemeenschappen), tegelijk met de eis om voor zichzelf een eigen Gewest te kunnen creëren. Op die manier heeft men de oorspronkelijk positieve samenwerking tussen de Vlaamse en Waalse beweging om België te federaliseren, tegengesteld kunnen maken. Doordat Wallonië voorstander was van het regionaliseren van economische bevoegdheden en men die koppelde aan de bestuursfiguur “Gewest”, volstond het voor de Franstalige Brusselaars om zelf ook een Gewest te eisen, om de verenigde regionaliserende krachten te breken. Vlaanderen werd voor het blok gezet: ijveren tegen het derde gewest was tegelijk ook ijveren tegen gewestvorming an sich, en dus ook tegen de vraag van de Walen. De koppeling anti-Gewest is anti-Waals was gemaakt.
Vanaf toen is het misgelopen. Het verzet van Vlaanderen tegen de gewestvorming, een eis van zowel de Franstalige Brusselaars als de Walen, maakte hen tot objectieve bondgenoten. Ergens onderweg is de nuance verloren gegaan dat Vlaanderen niet tegen gewestvorming an sich was, maar wel tegen de vorming van een dérde Gewest. Omdat tegelijk met de eerste staatshervorming ook de dubbele grondwettelijke meerderheid ingevoerd werd, en er dus ook een meerderheid in de Franse taalgroep van het parlement moest gevonden worden, is van toen af elk scenario dat België wou schoeien op de leest van de Gemeenschappen afgeschoten. Begrijpelijk. Indien Wallonië zijn regionalisering wou voltooien, moest het wel het idee van een derde Gewest steunen. Vlaanderen, dat in Wallonië oorspronkelijk een bondgenoot had van een tweeledig federalisme, werd nu de gezamenlijke tegenstander van Walen en Brusselse francofonen.
En toch is dat bondgenootschap niet van harte. Want laat het nu immers net die Brusselse Franstaligen zijn die de Waalse identiteit noodgedwongen wel moeten ontkennen. Doen ze dat niet, dan wordt het duidelijk dat de these inderdaad klopt dat België slechts bestaat uit Vlamingen en Walen, wat hen meteen tot de laatste der Mohikanen zou reduceren. Het loutere dagdagelijkse bestaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontkent immers de stelling die de Waalse politicus Jules Destrée al in 1912 formuleerde: « Sire, vous régnez sur deux peuples. Il y a en Belgique, des Wallons et des Flamands ; il n'y a pas de Belges. »
Van alle geregionaliseerde besturen, benadert Brussel immers België nog het meest: een praktisch volledig verfranste samenleving, met een duidelijke oriëntatie op Parijs, geleid door een elite die uit zelfbehoud de monarchie verdedigt. Het voortbestaan van Brussel als Gewest is daarom inherent verbonden met het voorbestaan van België. Als kan bewezen worden dat dit Gewest een fictieve creatie is die niet stoelt op economische of federale overwegingen, maar louter op het belang van een minderheidsgroep die de fundamentele tweeledigheid van dit land zo kan blijven ontkennen – stel u voor dat de Koning in Vlaanderen woont! – dan wordt duidelijk dat België inderdaad die constructie is die Leopold I al in 1859 aan zijn kabinetschef beschreef: “België heeft geen nationaliteit en, gezien het karakter van zijn inwoners, kan het er ook nooit een hebben. In feite heeft België geen politieke reden van bestaan.”
De hypothese dat de federalisering gekaapt is geweest door de Brusselse Franstaligen, tegen Vlamingen én Walen in, houdt ook stand als we kijken naar de Belgische institutionele inrichting. Die schept namelijk een web van instellingen die wel als hoofddoel lijken te hebben het ontkennen van zowel de Vlaamse als de Waalse identiteit. Het essentieel strategisch element is hier het creëren van identitaire verwarring. In dit land kan een Waal zich geen Waal noemen, maar is ie officieel lid van de Franse Gemeenschap. Vlamingen in Brussel verworden tot Brusselse Vlamingen of erger nog, een Nederlandssprekende Brusselaar. En Franstalige Brusselaars kunnen zich tegen alle realiteit in als laatste nog Belg noemen in de oude betekenis van het woord: eentalig Frans.
“What’s in a name?” zult u denken. En toch. Als we mogen aannemen dat de “Vlaamse Gemeenschap” de kristallisatie is van de wens van de Vlaamse Beweging naar autonomie, waarom is er dan analoog geen “Waalse Gemeenschap”, als emanatie van de Waalse Beweging? Het mag toch wel als vreemd beschouwd worden dat de naamgeving van de nieuwe decentrale bestuursorganen niet in het verlengde ligt van die maatschappelijke krachten die er de grootste promotoren van waren? Men sprak niet van een Vlaamse en een Waalse cultuurgemeenschap, maar van een “Nederlandse” en een “Franse” cultuurgemeenschap. De nadruk werd duidelijk gelegd op taal en niet op de volle identiteit van een gemeenschap, die breder gaat dan taal op zich.
Eén en ander valt natuurlijk te verklaren door de aard van het toenmalige Vlaams-nationalisme, dat in die dagen vooral opkwam voor de erkenning van het Nederlands en dus niet in de eerste plaats de Vlaamse cultuur. Pas later, door het toevoegen van meer bevoegdheden in culturele zin, sprak men van een Vlaamse Gemeenschap. Maar diezelfde evolutie vind je vreemd genoeg niet terug aan de andere kant van de taalgrens. Terwijl het Wallon als taal zelfs veel homogener is dan de verzameling aan Vlaamse dialecten en ook de cultuurbeleving in Wallonië (les binches, la poésie Wallonne, een rijk theaterleven) vaak authentieker was dan die in Vlaanderen, werd er geen eigen Waalse Gemeenschap gevormd.
Terwijl in Vlaanderen de overgang gemaakt werd naar van de “Nederlandse cultuurgemeenschap” naar de “Vlaamse Gemeenschap”, heeft Wallonië dus nooit de sprong gemaakt naar een eigen cultuurgemeenschap, los van de Brusselse Franstaligen. De feitelijke Waalse gemeenschap kon zich dus niet onttrekken van de oorspronkelijke aanduiding “Communauté Culturelle Française” en wordt tot op vandaag nog altijd als één geheel met de Brusselse Franstaligen gepercipieerd. De aanduiding “Communauté Culturelle Française” is nota bene zelfs twijfelachtig is in zijn verwijzing naar taal. “Française” lijkt eerder te verwijzen naar de Franse nationaliteit, dan naar de Franse taal. Misschien is dit wel een knipoog naar de stichters van België, van wie het de bedoeling was België naar Frans centralistisch model in te richten. De term “Francophone” als aanduiding van een taalgemeenschap ware in ieder geval logischer en correcter geweest.
De term “Franstaligen” is dus eigenlijk een verzamelnaam die twee ladingen dekt. De Franse Gemeenschap komt qua vertegenwoordiging in het federale parlement dan misschien wel formeel overeen met de Franse taalgroep, intern is die taalgroep niet zo’n samenhangend geheel als vaak gedacht wordt. Er gaapt namelijk een metersdiepe kloof tussen de Brusselse Franstaligen en de Waalse vertegenwoordigers.
Dat is historisch gegroeid. “C’était au temps que Bruxelles rêvait” …, que la Wallonie travaillait. Terwijl in de late negentiende eeuw Wallonië de economische prestaties leverde die België tot de eerste industriële grootmacht van het Europese vasteland maakte, kwam aan haar eigen bevolking de meerwaarden van die economische productie niet toe. De winsten vloeiden af naar de Brusselse bourgeoisie, die er de stadspaleizen mee bouwden die Brussel vandaag nog sieren. De Société Générale, waar het Belgisch koningshuis grootaandeelhouder in was, werd schatrijk, en met haar een hele Franstalige bourgeoisie, die zich vooral uit financiële overwegingen als behoeder van de monarchie ging opwerpen.
Maar de Walen zelf deelden niet in de rijkdom van hun ondergrond. Zij waren geen aandeelhouder van hun eigen opbrengst, laat staan dat ze goed behandeld werden als arbeiders. Toen eind de jaren ’60 onder invloed van die nieuwe energiebron, aardolie, de steenkoolmijnen steeds minder rendabel bleken te zijn, trok het grootkapitaal zich terug samen in Brussel. De Brusselse kapitaalkrachtige milieus, die daarvoor nog koketteerden met hun Waalse bezittingen, lieten de streek als een uitgewrongen sinaas vallen. Het is pas door een boomende Vlaamse economie dat Wallonië terug wat ondersteuning kreeg. Hulp uit Brussel is er nooit gekomen.
Dat heeft zich afgetekend in de politieke structuren van ons land die op dat moment gevormd werden. De hoofdreden waarom Wallonië ook later nooit gebruik gemaakt heeft van artikel 137 van de Grondwet, namelijk de mogelijkheid om de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest in één orgaan te laten versmelten, zoals dat aan Vlaamse kant gebeurd is, ligt net in dat verschillend politiek substraat tussen Brussel en Wallonië. Terwijl in Wallonië een klimaat heerste van travaillisme dat tot socialisme inspireerde, ziet men in Brussel het tegenovergestelde daarvan. In de kapitaalkrachtige salons van de hoofdstad kon het liberalisme niet op: Brussel was het centrum van vooruitgang, openheid en wetenschap. Maar dan wel op andermans kosten.
In Vlaanderen lag de verhouding met Brussel helemaal anders. Ten eerste was de invloed van de Vlaamse Brusselaars met slechts zes volksvertegenwoordigers in het Vlaams Parlement veel beperkter. Ten tweede was de historische band met Brussel op sociaal-economisch vlak ook veel minder traumatisch. En ten derde – niet onbelangrijk – lag Brussel ook fysiek in Vlaanderen. Terwijl bij de Gewestvorming Brusselse Vlamingen ontstonden, ontstond niet zoiets als Brusselse Walen, met binding aan dat Brusselse grondgebied. Hoogstens kwamen ze er werken of hadden ze er familie. Onze Waalse broeders en de Brusselse Franstaligen zijn dus niet één pot nat.
Meer nog. In de praktijk is de band in de Franse Gemeenschap zelfs al grotendeels doorgesneden! Via artikel 138 GW – voor elk wat wils – hevelde men heel wat bevoegdheden van de Franse Gemeenschap over naar het Waalse Gewest. Aangezien de Franse Gemeenschap echter ook in Brussel bevoegdheden heeft, betekent elke overdracht naar het Waals Gewest ook een overdracht naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De instantie die daar als gedecentraliseerd bestuur van de Franse Gemeenschap optreedt is de Commission Communautaire Française (COCOF), die ingevolge deze transfer van bevoegdheden, haar materieel werkingsgebied uitgebreid ziet. Pittig detail: de normerende instrumenten van de Franse Gemeenschap zijn decreten. De COCOF heeft dus, in tegenstelling tot de Vlaamse Gemeenschapscommissie, decretale bevoegdheid in Brussel. De zoveelste assymetrie in het Belgisch federaal systeem.
De splitsing in de Franse Gemeenschap is niet volledig. Onderwijs en bepaalde welzijnsaspecten vormen nog de hoofdmoot. Maar buiten die bevoegdheden is er niet veel meer te beleven. Van de zeven ministers zijn er drie bevoegd voor onderwijsaspecten en twee voor aspecten van kinderwelzijn. Maar ook in die bevoegdheden zijn er verschillen: terwijl het onderwijs in Brussel zwaar getroffen wordt door kwaliteitsverlies ten gevolge van een enorme migranteninstroom, is het Waalse onderwijspubliek helemaal anders van samenstelling. Een gedifferentieerd beleid is echter moeilijk. Merk ook op dat het onderwijs in Wallonië zich niet Waals kan noemen, terwijl dat in Vlaanderen mutatis mutandis wel kan.
Voor de bevoegdheden die overgebleven zijn, kent Wallonië dus wel een inmenging vanuit Brussel, hoewel de Brusselaars doorgaans weinig of geen uitstaans hebben met de problematieken van la Wallonie profonde. Ze hebben er ook geen kiezers en dus geen belangen. Hun politieke voedingsbodem is compleet anders. Terwijl in Namen de spreekwoordelijke zwaveldampen van de hoogovens nog in de lucht hangen, is men in de Brusselse salons eerder nog het aroma van sigaren in boudoirs gewoon. Toch maken de 19 verkozenen uit Brussel in het Franse Gemeenschapsparlement een vijfde van de dienst uit, wat een doelgericht beleid naar één onderdeel van de Franstalige familie steeds moeilijk maakt.
De conclusie van dit alles is dat Vlamingen beter geen patent nemen op de uitspraak dat België hen in een institutioneel kader gevangen houdt waar zij zich onvoldoende in kunnen ontplooien. Het nieuwe institutionele arrangement van 1970 zorgde er door zijn fictieve opdeling in Gemeenschappen en Gewesten in zijn kiem al voor dat noch de Vlaamse, noch de Waalse identiteit volledig tot ontplooiing konden komen. De enige reden waarom naast de Gemeenschappen nog een tweede bestuurlijke entiteit moest komen is omdat op die manier de fundamentele tweeledigheid van België kon ontkend worden door een Brusselse Franstalige minderheid die zich als erfgenaam ziet van het oorspronkelijke Belgische project.
Een derde gewest kon namelijk als tegengewicht fungeren in de democratisering van België, die de fundamentele tweeledigheid van ons land aan het licht bracht. Hoe meer mensen mochten gaan stemmen, hoe duidelijker die tweeledigheid werd. De Franstalige elite kon het regionale bewustzijn van zowel Vlamingen als Walen nog een tijdlang negeren, maar met elke verkiezing werd duidelijker dat de regionalistische tendensen op termijn door hun demografisch overwicht het pleit zouden winnen. De eisen voor meer autonomie klonken sinds 1954 in Vlaanderen en sinds 60-61 in Wallonië steeds harder. Al snel zagen de Brusselse Franstaligen in dat zij het pleit numeriek zouden verliezen: er waren steeds minder Belgen, ten koste van nieuwe regionale identiteiten. Het geweer moest dus van schouder veranderd worden: enkel door een institutionele aanpassing van het land die erin kon slagen de regionale identiteiten te remmen in hun groei, konden hun belangen veilig worden gesteld.
Dat is met de creatie van het derde Gewest Brussel gelukt. In de huidige staatsinrichting kan Vlaanderen Brussel niet als integraal deel van haar deelstaat beschouwen, waardoor de natie eigenlijk ontmand is. Brussel ligt dan geografisch wel in Vlaanderen, institutioneel ligt het er buiten, in een eigen Gewest. En ook Wallonië is gehinderd in de verdere ontwikkeling van zijn eigen identiteit als cultuurgemeenschap. Door de fictieve toevoeging van de Brusselse Franstaligen aan wat eigenlijk een Waalse Gemeenschap op zich had moeten zijn, wordt Wallonië voor het blok gezet. Ofwel gaat de Waalse gemeenschap – die al in de feiten bestaat – voor een eigen institutionele erkenning, maar dan verzwakt hun communautaire positie in het federale België. Ofwel wordt er samengewerkt met de Franstaligen uit Brussel in één politiek verband, waardoor ze sterker staan, maar dan worden ze geremd in hun eigen natie-ontwikkeling. Voor hen is het kiezen of delen.
Maar misschien vergissen we ons in Vlaanderen dus wel van tegenstrever. Vlaanderen vergeet wel eens dat het vroeger in essentie geen problemen met Wallonië had, maar wel met de Brusselse Franstaligen die – geheel tegen de logica van de Gemeenschappen in – door de creatie van een eigen Gewest erin slaagden het hart uit Vlaanderen te snijden. Dit is een traumatische ervaring geweest, waardoor Vlaanderen alles wat Franstalig was, Waal of Franstalig Brusselaar, als vijand is gaan beschouwen.
Door deze vervlakking in de Vlaamse communautaire analyse, zijn de Walen de Franstalige Brusselaars tegen wil en dank meer en meer als bondgenoten gaan beschouwen. Terwijl er vroeger in Wallonië weinig animo bestond voor het steunen van de territoriale expansiedrang van de Brusselse Franstaligen, zien de Walen dit vanuit hun eigen politiek perspectief nu als een extra barrière tegenover een communautair pletwalsend Vlaanderen. De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Als de Waalse eis dat de sociale zekerheid federaal moet blijven beschermd kan worden door de Franstalige Brusselaars te steunen in hun eisen voor de gebiedsuitbreiding van Brussel, so be it. Zelfs al zijn er heel wat Waalse volksvertegenwoordigers die zich liever zouden concentreren op de eigen Waalse problemen.
Vlaanderen moet dus kiezen. Als men weet dat een staatshervorming minstens 32 Franstalige zetels vereist, dan is het niet raadzaam om alle Franstaligen over dezelfde kam te scheren. Blijven wij hen als één blok politieke vijanden beschouwen, dan zal, ondanks alles, de band tussen de Franstalige Brusselaars en de Walen nog hechter worden. Misschien is het tijd om een aantal dingen te herzien. Misschien zijn de offensieve eisen van de Brusselse Franstaligen wel een groter gevaar voor Vlaanderen, dan de defensieve vraag van de Walen om inzake bijvoorbeeld sociale zekerheid de dingen te laten zoals ze zijn. Misschien moeten Vlaanderen en Wallonië teruggrijpen naar de wortels van het regionalisme en samen ijveren voor hun gezamenlijke oorspronkelijke wens: het land opnieuw te schoeien op de leest van de Gemeenschappen. Bij deze: leve de Waalse Gemeenschap!
Brecht Arnaert