vrijdag 26 december 2008

Doe stille voort ... Leterme tussen institutie en ideaal

Vlaamse vrienden,

Yves Leterme. De man die in het voorbije anderhalfjaar zowel opgehemeld als verguisd werd. Hoe hij de mentale kracht blijft opbrengen om het zo lang vol te houden, ik weet het niet. Ofwel heb je een olifantenhuid van ettelijke centimeters dik, ofwel heb je een extreme controle over je gezichtsspieren, maar sterf je van binnen. Nooit zie ik hem in de regeringsbanken ook maar een krimp geven, zelfs al beleven we de grootste communautaire crisis ooit.

Persoonlijk was ik al een tijdje geleden afgehaakt. De begroting klopte niet, er was geen enkel communautair lichtpuntje, en deze regering leek ondanks alles te kunnen verder regeren tot 2011. Even had ik zelfs zin om de hele mikmak overboord te gooien. Waar is politieke interesse nog nuttig voor als je in een land leeft waar je nooit een recht eind aan iets kan krijgen?

Ik ging op café en voor het eerst kon ik het foert-gevoel delen met de bouwvakkers die daar na hun werk nog een pint kwamen drinken. Ik kon mij perfect vinden in de redeneringen aan de toog: (vertaald uit het West-Vlaams): "De grote he meneer, die foefelen onder elkaar, en mogen alles. Maar als wij een kwartier te laat op ons werk komen, gaat er een half uur pré af. En nu gij!"

Ik kon niet anders dan ze gelijk geven. Maar dat duurde niet lang. Toen het over Leterme ging kreeg hij verbazend veel krediet. Dezelfde arbeiders die een minuut geleden nog zaten te fulmineren tegen het systeem, waren opvallend zacht voor de ex-premier. Terwijl die in mijn ogen zowat alle kiesbeloftes gebroken heeft die er te breken vallen.

Dat kon ik niet in één beeld vatten. Ik confronteerde hen met deze inconsistentie. En toen kwam iets naar boven dat mijn natie zo typeert: (niet vertaald uit het West-Vlaams): "Ne West-Vloaming meugt noois gin iêste mienister zin." Was me dat even schrikken. Het mislukken van Leterme was dus niet te wijten aan het verbreken van zijn kiesbeloftes, maar aan het feit dat hij eigenlijk het slachtoffer was van sabotage. Onzen Yves probeert wel, maar iedereen is er tegen. Dat was zo'n beetje de teneur.

Op weg naar huis besefte ik dat ik mijn politieke interesse nooit zou kunnen loslaten. Tientallen nieuwe vragen waren immers geboren: "In hoeverre is het mislukken van een politicus zijn eigen verantwoordelijkheid, dan wel die van een systeem? En wat zeggen de uitspraken van die mensen op café eigenlijk over ons als natie. Welke mentaliteit zorgt er toch voor dat wij zoveel meer respect hebben voor verliezers dan voor winnaars? Hoe is het mogelijk dat iemand die zo overduidelijk gekozen heeft voor de macht boven zijn idealen de status krijgt van kalimero? Wat zit er toch in ons dat dat zo normaal vindt? Zou een vergelijkbaar scenario in Nederland denkbaar zijn? Zouden politici die hun woord daar breken ook zoveel krediet krijgen. Zouden zij überhaupt nog een politieke toekomst hebben? Wat is een woord voor een Belgisch politicus eigenlijk waard?"

Ik zette me thuis aan mijn bureau, en het eerste wat in me opkwam, was een frase van Gezelle: "Doe stille voort". Dat is de titel geworden van een stuk dat probeert te onderzoeken of het waar is dat Leterme genekt is door "het systeem", maar ook wat zijn eigen verantwoordelijkheden daarin zijn. Welke keuzes heeft hij zelf gemaakt, en welke werden aan hem opgedrongen.? Welk deel van zijn politiek handelen kunnen we dus inderdaad afschrijven op het systeem, en welk deel niet? Onvermijdelijk schiet de analyse te kort, is mijn visie te eenzijdig, beschik ik niet over genoeg kennis. Maar met je gut-feeling kom je al een heel eind.

Het stuk begint met een communautaire analyse, en analyseert verder het Fortis-débacle. Ik probeer door het overlopen van de meest rampzalige week uit de Belgische geschiedenis (die van maandag 29 september 2008 tot zondag 5 oktober 2008) met de beperkte outside-information die ik heb, voor mij, en voor die arbeiders op café, op een rijtje te zetten wat er gebeurd is.

Nu gewoon nog bedenken hoe je uitgelegd krijgt dat men naar mijn mening een bank gekocht heeft voor 9 miljard euro, en er 9,6 miljard euro cash voor teruggekregen heeft. Zucht. Magritte had nergens anders kunnen leven.

Hier het artikel


Vlaamse groeten,

Brecht.


dinsdag 23 december 2008

Enoch Powell wist het al

Enoch Powell. De naam zegt u waarschijnlijk niets. Maar het is de auteur van het bekende citaat: "All political careers end in failure". Alle politieke carrières vinden hun einde in een mislukking.

Voor Leterme is dat nog niet zeker. Via zijn ontslagbrief laat hij weten dat hij een tijdje aan de kant gaat staan, om zo de kans te krijgen zijn naam te zuiveren. Als zou blijken dat zijn kabinet de rechterlijke macht niet heeft proberen te beïnvloeden - zinnetjes als "zinkende schepen riskeren je mee te zuigen" helpen duidelijk niet bij de bewijsvoering daarvoor - dan komt Leterme terug. Dat is toch de teneur van zijn brief.

Dit laat bij mij wrange gevoelens na. Zelfs als zou blijken dat Leterme er niets mee te maken heeft, is het dan mogelijk om gewoon weer de draad op te nemen? Of is dit débacle maar het topje van een ijsberg? Als de belangrijkste rechter van het land, Ghislain Londers, melding maakt van onbehoorlijke contacten in een eerste brief, en een duidelijke omschrijving daarvan geeft in een meer uitgebreide nota, valt er dan nog iets te ontkennen?

De enige optie om toch nog het eigen gelijk te halen lijkt me dan ook de rechterlijke macht te beschuldigen van politieke spelletjes. Maar dat zijn aantijgingen die zeer gevaarlijk zijn. Als na de legitimiteit van de uitvoerende macht, nu ook nog de legitimiteit van de rechterlijke macht ter discussie wordt gesteld, in wat voor staat leven we dan nog? Hébben we dan überhaupt nog een rechtstaat? Of verzanden we in het statuut van een failed state?

Nu is het best mogelijk dat in het gerecht ook machtsconflicten uitgevochten worden. Dat is trouwens in elke organisatie zo en dat is ook volstrekt natuurlijk. Er dreigt alleen gevaar als die machtsblokken - kent u de discussie tussen het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof? uren leesplezier - zich gaan affiliëren met politieke partijen. Dan wordt de machtsstrijd niet meer binnen de rechterlijke macht uitgevochten, maar via de uitvoerende om. En dát is gevaarlijk. Niet het feit dat er binnen de rechterlijke macht machtsdisputen zijn. Die heb je overal. Partijpolitiek die zich daarin mengt, dat is de reëele bedreiging voor de rechtsstaat.

In feite wil ik hier geen groot punt maken. Maar ik ben bezig aan een uitgebreid artikel over Leterme, getiteld: "Doe stille voort ... Leterme tussen institutie en ideaal". Daarin licht ik mijn visie toe over de communautaire onderhandelingen, over het fortisdossier en over het laatste ontslag van Leterme. Met aandacht voor zijn eigen verantwoordelijkheid daarin, maar ook met aandacht voor de setting waarin hij zijn opdracht moest vervullen: de Belgische.

En zoals we weten is die nooit eenvoudig ...

Beste groeten,

Brecht

woensdag 17 december 2008

De muren van Jericho

-->
Stel u voor. U zit op de trein naar Zwitserland. In een gezellige maar rustige coupé vol mensen leest u een boek als plots de trein een tunnel binnenrijdt. Geen nood, de lichten floepen aan en u kunt verder lezen. Maar dan gebeurt het onvermijdelijke: door een obstakel in de tunnel ontspoort de trein. Onder wordt boven, mensen worden door elkaar geschud en uw boek vliegt door de lucht. U bent het kwijt. Het is even stil van de schok, maar al gauw beginnen enkele gewonden te kermen. Paniek alom als ook nog brand uitbreekt en temeer wanneer men beseft midden in een tunnel gevangen te zitten.
Het klinkt als een script van een thriller, maar dit voorbeeld kan ons heel wat leren over de sociologische processen die zich voordoen in een gemeenschap. Door het ongeval zijn een willekeurige groep mensen namelijk plots noodgedwongen met elkaar verbonden geraakt. Vóór het ongeval hadden zij enkel het reizen in dezelfde coupé met elkaar gemeen, maar nu moeten ze samenleven tot meer hulp komt. Die samenleving, hoe klein ook, moet meteen tal van vragen beantwoorden. Wie zal de brand blussen en hoe? Wat kan gedaan worden voor de gewonden?
Die vragen zijn zo evident dat ze geen coördinatie behoeven. Het vuur wordt door de een bestreden met het ledigen van een fles water, een ander slaat het vuur dood met zijn jas, nog een ander verwijdert verder brandbaar materiaal. De gewonden worden zo goed als mogelijk op een effen oppervlak gelegd, gulpende wonden worden afgesnoerd. Dat zijn eenvoudige ingrepen, die door hun acuut karakter snel aangepakt kunnen worden.
Maar na verloop van uren al, rijzen meer complexe problemen. Hoeveel voedsel is aanwezig? Hoe wordt dit gerantsoeneerd? Welke communicatiemiddelen zijn er? Wie communiceert er met de buitenwereld? Is er genoeg water? Wordt dat voorbehouden voor de sterksten of voor de gewonden? En wat na een etmaal, als mensen hun gevoeg moeten beginnen doen? In welk deel van de coupé wordt dit georganiseerd? In welk deel wordt geslapen? De vraag in de tunnel wordt na verloop van tijd dan ook pertinent: wie zal de leiding nemen?
De naïevelingen onder ons zullen beweren dat men dat allemaal in collectiviteit regelt. Niets van. Vooral wanneer conflicten ontstaan, zal een sterk leiderschap nodig zijn. Wat bijvoorbeeld als blijkt dat iemand een hele fles water voor zichzelf leeggedronken heeft? Hoe zal de groep dat individu sanctioneren? Hoe vermijd je dat een straf te zwaar wordt voor het individu, terwijl je tegelijkertijd recht doet aan het rechtvaardigheidsgevoel van de groep? De tijd samen in de tunnel kan nog een dag zijn, maar ook nog een paar dagen, of een week.
Dit voorbeeld leert ten eerste dat in gelijk welke willekeurige samenleving van mensen na verloop van tijd een behoefte wordt gevoeld aan recht en orde. Ten tweede dat er in een mum van tijd een sociologische stratificatie optreedt, die die orde bewaakt. Wanneer ook een verandering van die orde als noodzakelijk aangevoeld wordt, stelt zich pas in derde instantie het vraagstuk van de democratie: hoe gaan we tot die verandering beslissen, en met welke legitimiteit? Beslist de leider alleen? Of gebeurt dat in groep?
Wat er ook van zij, elites zijn inherent aan samenlevingen. Men kan er tegen zijn, maar dat is men vaak enkel omdat men een andere elite aan het hoofd wil zien staan, niet omdat men het concept elite in wezen betwist. In de sociologie wordt dit zelfs beschreven als de ijzeren wet van Michels: in elke groep treedt na verloop van tijd een oligarchisering op. Dat is niet goed of slecht, het is een feit. Het punt is echter in welke mate die elite die aan het hoofd komt gelegitimeerd is door de gemeenschap. En daar wringt het schoentje in België. Hier worden elites niet gelegitimeerd door de eigen gemeenschap, maar door een regime die die gemeenschap net wil onderdrukken, negeren.
Daartoe worden subtiele middelen gebruikt, die Gramsci zou omschrijven als “cultureel hegemonische operaties”. Eén van de instrumenten daartoe is de Koning Boudewijn Stichting. Deze organisatie is niet zomaar een stichting, maar ook een sociale institutie. Ze beheert talrijke fondsen van erflaters die hun naam willen vereeuwigd zien, bedrijven die hun imago willen oppoetsen of milde weldoeners die aan liefdadigheid willen doen. Zo is er bijvoorbeeld de Prijs Van Wonterghem-De Brabandere. Die “bekroont” jaarlijks een persoon die zich in Groot-Ieper verdienstelijk maakt op het vlak van solidariteit, leefmilieu, welzijnszorg, burgerzin. De prijs bedraagt 12 500 euro financiële steun en word jaarlijks toegekend.
Het begrip culturele hegemonie werd, voor zover mijn kennis strekt, vooral door Gramsci uitgewerkt. In zijn “Quaderni del Carcere” of “Gevangenisgeschriften” (1927-1937) beschreef hij hoe een politieke structuur niet enkel gebaseerd is op economische verhoudingen, zoals Marx steeds poneerde, maar daarnaast ook op culturele verhoudingen. De economische analyse van Marx is onmiskenbaar juist, het communistische antwoord op die analyse is ontoereikend. Het is namelijk niet zo dat met het gelijktrekken van de economische positie van mensen, ook hun politieke positie gelijk zal worden. Dat is ook uit de geschiedenis gebleken.
De opvattingen van het proletariaat in Moskou waren niet noodzakelijk een exacte kopie van die in Italië. Een stoute geest zou kunnen stellen dat elke natie zijn eigen communisme beleefde en dat elk proletariaat zijn eigen “couleur locale” had. Marx had ook niet geschreven “Proletariërs van heel de wereld, verenig u”, maar wel degelijk “Proletariërs aller landen”. De notie “natie” zit er dus al van bij het begin in. Dat het proletariaat internationaal moest samenwerken, impliceerde dus nog niet dat zij zouden moeten samensmelten tot een staatloze massa die enkel nog een klasse-identiteit heeft.
Met betrekking tot de Belgische situatie mogen we de KBS gerust als een Gramciaans hegemonisch instituut beschouwen. Eind 2007 had deze stichting 0,3 miljard euro als balanstotaal, maar dat is in niets te vergelijken met wat boekhouders omschrijven als “goodwill” (of in West-Vlaanderen: zullegeld) bij de bevolking: daar is het krediet van de KBS enorm hoog. KBS wordt voornamelijk gezien als leverancier van hulpmiddelen voor sociale projecten. Men beschouwt deze instelling als een apolitieke institutie die wel doet en niet omziet. Mensen bewust maken van de cultureel hegemonische werking ervan is vrijwel onmogelijk. Wie kan er immers tegen zijn dat verdienstelijke lieden gehuldigd worden?
En toch is liefdadigheid in wezen niet de core business van de KBS, maar wel het recupereren van de natuurlijke elitevorming, die zich in elke gemeenschap voordoet. Die recuperatie is fijnzinnig en haast ongrijpbaar. Die geschiedt namelijk niet wanneer men ze denkt te zien gebeuren. Maar al te vaak richt men vanuit de Vlaamse Beweging zijn pijlen op het verkeerde doel. De laureaat die voor zijn verdiensten een prijs in ontvangst neemt krijgt kritiek, terwijl die van nul en generlei belang is “in the act of recuperation”: het is de setting die het hem doet.
Voor elk fonds namelijk (en er zijn er zo tientallen) wordt een begeleidingscomité samengesteld. Daarin zetelen tal van personen die we nog het best als een subelite kunnen omschrijven. Het zijn nooit de toppers die in dergelijke comités vertegenwoordigd zijn, want die zijn al gesocialiseerd in de Belgische praxis. Het zijn eerder mensen met bepaalde verdiensten, die in een volgende Vlaamse generatie leiderschapstalent zou kunnen opmerken en op een hoger niveau tillen door eigen ervaring. Maar voor ze daartoe de kans krijgen, worden ze zelf gesocialiseerd in de Belgisch elitaire consensus.
Verder zijn er nog “provinciale steunraden”. Jaarlijks organiseren deze raden gala-avonden waarop topverantwoordelijken uit het economisch, sociaal en politiek leven aanwezig zijn. Voor de muzikale omlijsting zorgt talent uit de streek. De opbrengst van zo’n gala-avond komt ten goede aan de KBS, maar dat is bijzaak. Belangrijker is de setting waarin alles gebeurt, het socialiserende aspect van al die evenementen. Dergelijke steunraden vind je trouwens ook enkel in Vlaanderen …
De Vlaamse Beweging heeft daar geen antwoord op. De verklaring daarvoor ligt bij de complexe psycho-sociale structuur van onze natie, die nog steeds met een diepgeworteld minderwaardigheids-complex kampt. Dat complex wordt zorgvuldig in stand gehouden door mechanismen van culpabilisering, gevolgd door orthopedagogische processen. De kunst is om de tegenstander (de Vlaamse gemeenschap, strevend naar soevereiniteit) zich eerst schuldig te laten voelen (over collaboratie, racisme, taalonverdraagzaamheid) en vervolgens de “schuldigen” grootmoedig de hand toe te reiken via een kans op elitaire waardering.
De miskende Vlaming, door dat complex bovengemiddeld gevoelig voor eer, is dan een gemakkelijke prooi. Men krijgt een uitnodiging om te zetelen in een jury van de KBS, is te gast op belangrijke recepties, krijgt in sommige gevallen briefpapier met KBS-insigne. Het arsenaal aan middelen is uitgebreid. De KBS is de leverancier van de adelstand voor de kleine man. Het beloont de évolués en negeert de weerspannigen. Wie van zichzelf kan zeggen dat hij betrokken is bij de KBS geniet een groot aanzien.
De vraag rijst stilaan hoe we hier met de Vlaamse Beweging een antwoord op moeten formuleren. Immers, gesteld dat de spreekwoordelijke Vlaamsgezinde tegelfabrikant na een leven van arbeid zijn legaat zou willen schenken aan de Vlaamse zaak, waar moet ie dan heen? Concrete projecten zijn er genoeg, maar er is geen hegemonisch apparaat dat de concurrentie met de KBS aankan. Wie aan liefdadigheid wil doen in de vorm van een beheerd fonds, móet zich wel wenden tot de KBS. En dat is desastreus voor de socialisering van onze eigen elite.
De grootste valkuil tenslotte bij het oprichten van zo’n instituut is een te opvallende promotie van de Vlaamse identiteit. Omdat we onze eigen identiteit nog altijd minderwaardig achten, willen we er namelijk maar al te graag zoveel mogelijk bevestiging van krijgen. Dit in tegenstelling tot de KBS, die intrinsiek belgicistisch is, maar dit nooit expliciet laat blijken. De kans bij een dergelijk Vlaams initiatief is dus groot dat we er niet toe in staat zijn liefdadigheid centraal te stellen, en het al snel uitdraait op vlaggengezwaai en leeuwengezang. Terwijl net de subtiliteit van een dergelijk hegemonisch apparaat van belang is voor socialisering van onze eigen elite. De bijbel (Jozua 6:1-21) leert het ons al: cirkel rond de muren van Jericho, ga er niet rechtstreeks op af.
Brecht Arnaert - 17/12/2008

woensdag 3 december 2008

Als ik ooit eens vijf minuten tijd heb

Beste lezer,

Ik weet het, ik heb u verwaarloosd. Het is ondertussen van 22 september geleden dat u iets van mij kon lezen. Maar dat komt omdat u in de toekomt iets van mij in boekvorm zou kunnen lezen. De voorbije maanden ben ik namelijk bezig geweest met het schrijven, herschrijven, bewerken, bijschaven, schrappen en opnieuw schrijven van een bijdrage aan het boek "Van Romantiek tot Republiek" dat op 17 januari verschijnt bij Uitgeverij Van Halewyck.

Het boek, dat geredigeerd wordt door cultuurfilosoof Johan Sanctorum zal eventjes later in De Standaard Boekhandel en de Fnac te koop zijn. De prijs is nog niet bekend. Mijn bijdrage heet "2080, het jaar van de leeuw?" en gaat over de wijze waarop we een Vlaamse staat democratisch kunnen legitimeren. Daarbij wordt de legitimering van de onafhankelijkheid van België onder de loep genomen en leg ik het democratiseringsproces van België naast de opkomst van het regionalisme, waaruit ik enkele besluiten ter zake trek.

Geïnteresseerd? Hou deze blog dan in het oog. Misschien licht ik wel nog een tipje van de sluier op.

Beste groeten,

Brecht Arnaert

maandag 22 september 2008

Boude berekeningen over België

In DS van dinsdag 9 september brengt Rudy Aernoudt een boekhoudkundig relaas rond de kost van de splitsing van België. Volgens boude berekeningen – blijkbaar is Aernoudt zo zeker van zijn stuk dat geen enkele bronvermelding noodzakelijk is – zou de Vlaamse onafhankelijkheid een goeie 7 miljard euro kosten. Een mooi rond getal om mee uit te pakken. Maar wat is er van aan?

De berekeningen maken op het eerste zicht nogal wat indruk. Op een ogenschijnlijk rationele wijze wordt de status quo vergeleken met het scenario waarbij Vlaanderen onafhankelijk wordt en het scenario waarbij de huidige federale staat efficiënter wordt gemaakt.

Deze dissertatie is nog maar eens een illustratie van de beproefde hit & run-tactiek. Poneer een spectaculair cijfer, zogezegd om het debat open te trekken, maar wacht even tot de publieke opinie met dat cijfer vertrokken is om de nodige nuance aan te brengen. Zo heb je je slag thuisgehaald, en kan niemand achteraf zeggen dat je gelogen hebt. Maar de leugen leeft.

De misleiding is immers geraffineerd. Zo kost de Vlaamse onafhankelijkheid voor alle partners die erbij betrokken zijn in zijn totaal zo’n zeven miljard, maar als je de kostprijs voor Vlaanderen alleen bekijkt, blijkt dat het maar gaat om minder dan een vijfde van dat bedrag. Voor slechts 1,25 miljard, of omgerekend een kleine 200 euro per Vlaming zijn we af van dit Belgische surrealisme. En zelfs dat klopt niet. Want dat cijfer wordt niet bekomen door een rechtstreekse vergelijking tussen het scenario van Vlaamse onafhankelijkheid en het voortbestaan van België, maar tussen die eerste optie en een geprojecteerde ideale en efficiënte federale staat. Hoe die staat er dan uit moet zien en of die überhaupt politiek haalbaar is, wordt er niet bij verteld.

De kost van de splitsing had met deze methode evengoed 10 miljard kunnen kosten. Hoe efficiënter immers dat imaginaire efficiënte model, hoe duurder de Vlaamse onafhankelijkheid. Hoewel je je dus inhield is je redenering intellectueel frauduleus. Ze is eigenlijk de omkering van de oudste truuk van de foor: verhoog je prijzen net voor de solden en geef dan spectaculaire korting, zo ervaart de koper een consumentensurplus. Vergelijk de kosten van Vlaamse onafhankelijkheid ten opzichte van de ideale staat, en de burger is blij met de kostprijs van België. Aangezien die 1,25 miljard euro dus het verschil is tussen de ideale staat en Vlaamse onafhankelijkheid, is de pijnlijke consequentie van je eigen cijfers dat de kostprijs van Vlaamse onafhankelijkheid noodzakelijkerwijs nog ettelijke keren kleiner moet zijn dan je beweert.

Maar in feite is deze economische reductie van de Vlaamse onafhankelijkheidswens compleet naast de kwestie. Het Belgisch probleem is namelijk in essentie geen probleem van geld, noch van taal, maar in essentie wel een probleem van democratie. Zelfs in een België waar geen transfers zijn en iedereen de drie landstalen spreekt, zou ik nog steeds kiezen voor het republikeins project.

Ik wil namelijk in een land leven met meer democratie. Ik wil een staatshoofd dat ik kan verkiezen, niet iemand die macht heeft omdat hij of zij toevallig in het juiste bedje geboren is. Ik wil één parlement en geen acht. Ik wil 15 ministers en geen 58. Ik wil 150 volksvertegenwoordigers en geen 524. Ik wil meer directe democratie zoals in Zwitserland. Ik wil een totale afschaffing van de lijststem, zodat parlementairen kunnen ontsnappen aan de particratie die ons land zo teistert. Ik wil dat enkel volksvertegenwoordigers minister kunnen worden. Ik wil dat het absenteïsme in de Kamer zakt. Ik wil een verbod op betaalde extra-parlementaire mandaten voor onze volksvertegenwoordigers. Ik wil een uitgebreid stelsel van adviesraden en niet de corporatistische besluitvorming die we nu hebben.

Dat alles is niet mogelijk in België, en als het ooit mogelijk was geweest, dan zou tenminste één van die dingen al moeten gerealiseerd zijn. Maar dat kan niet, omdat je niet enkel binnen je eigen democratie tot consensus moet komen, maar daarna nog eens met minstens vier andere. In België is dus de hoeksteen van elke democratische samenleving onderuit gehaald. Pariteit in de regering, belangenconflicten, alarmbelprocedures, de hele Belgische constructie is erop gebouwd om de meerderheid te muilkorven. En daarom kan België nooit een democratie zijn.

Van dergelijke bespiegelingen houdt Aernoudt zich ver af. Hij beperkt zich tot een steriel boekhoudkundig relaas. Vreemd daarbij is dat vooral Vlaamsgezinden verweten worden een word-snel-rijk-separatisme aan te hangen, terwijl het nu uitgerekend een Belgicist is die ons voorrekent hoe goedkoop de onafhankelijkheid wel is. Waarvoor dank. Misschien kunnen we het er dit academiejaar nog eens over hebben, Rudy. Ik volg namelijk les bij je.

Brecht Arnaert

Brecht Arnaert is voorzitter van Jong N-VA UGent, de Vlaams-republikeinse studentenwerking aan de UGent. Hij schreef deze bijdrage in eigen naam.

www.jongnva.be/ugent

dinsdag 2 september 2008

De nuchtere zatlap

Met de regelmaat van de klok worden door amateur-staatkundigen voorstellen gelanceerd om België te redden. Het meest hardnekkige voorstel blijft dat van de federale kieskring. Niet enkel populair bij Franstalige politici, ook bij enkele Vlaamse politici. Maar dat is een doodgeboren kind: de federale kieskring is een theoretische, praktische en politieke onmogelijkheid.


De motivatie is duidelijk. België, dat steeds meer moeite heeft om de centrifugale krachten in toom te houden, moet versterkt worden. Door sterk verschillende stembusgangen in beide landsdelen, dreigt het land anders vroeg of laat ten prooi te vallen aan separatisme. De analyse is dat Walen en Vlamingen geen invloed meer hebben op elkaars beleid en dus in feite naast elkaar leven. In de huidige situatie is het bovendien mogelijk dat de Walen worden geregeerd door een Vlaamse premier die zij nooit hebben kunnen verkiezen, en dat Vlamingen worden bestuurd door verschillende Waalse ministers waarvoor dezelfde redenering geldt.

Het idee van een federale kieskring lijkt dus de democratie zelve: zorg ervoor dat beide bevolkingsgroepen terug voor elkaars politici kunnen stemmen, en dan zullen die politici ook gevoeliger zijn voor het kiespotentieel in het andere landsdeel. Nu kan een politicus immers ongestraft de inwoners van het andere landsdeel schofferen omdat die bij een volgende verkiezing van die bevolkingsgroep toch niets hoeft te vrezen. Meer nog, het schofferen van die andere bevolkingsgroep levert zelfs dikwijls electoraal voordeel op. Het is de uitgelezen kans om uitspraken te kunnen doen waar men toch geen verantwoordelijkheid voor moet opnemen. De federale kieskring zou dat veranderen. Ze zou ervoor zorgen dat Walen voor Vlamingen kunnen stemmen en omgekeerd, waardoor meer eenheid ontstaat.

Daarnaast zijn er nog secundaire effecten die de eenheid van België zouden bevorderen. Als men inderdaad zou kiezen voor een federale kieskring, dan betekent dat concreet dat er verschuivingen kunnen komen in het stemgedrag van zowel Walen als Vlamingen. Zo is het mogelijk dat in enkele rode bastions van het zuiden een Vande Lanotte veel stemmen haalt, terwijl Reynders in Vlaanderen geliefd zou kunnen zijn bij de donkerblauwe liberalen die nu niet echt aan hun trekken komen. Aldus zou op termijn de communautaire breuklijn zelfs kunnen oplossen: sociaal-economische thema’s zoals het arbeidsmarktbeleid, de fiscaliteit en de sociale zekerheid zouden aan beide kanten van de taalgrens “advocacy coalitions” kunnen vinden, over alle taalbarrières heen.

Hoewel dit alles eigenlijk zeer logisch klinkt, negeert men duidelijk enkele historische feiten. Men insinueert namelijk vaag dat toen het land nog unitair was en Walen en Vlamingen nog voor elkaar konden stemmen, de communautaire problematiek electoraal niet aan de orde was. Pas bij de federalisering zou dan een democratisch probleem ontstaan zijn doordat de Waalse en de Vlaamse electorale ruimte van elkaar gescheiden geraakt zijn. Maar niets is minder waar. Voor 1970 konden Vlamingen en Walen immers ook al niet voor elkaar stemmen. Meer nog: de Vlamingen zélf konden niet onbeperkt voor elkaar stemmen. Toen werd immers nog het arrondissementele kiessysteem gehanteerd. Een Vlaming uit Ieper kon dus niet voor een Vlaming uit Kortrijk stemmen, laat staan voor een Waal uit Luik.

En ook na de hervorming van de kieskringen in 2003, blijft de vertegenwoordiging gefragmenteerd in provinciale kieskringen. Een flamingant uit West-Vlaanderen kan niet stemmen voor Bart De Wever en socialist die van (het beleid van) Freya Van den Bossche houdt kan haar daarom nog niet vanuit elke provincie belonen, dat is een voorrecht van de Oost-Vlamingen. De analyse dat het voor zowel Walen als Vlamingen ondemocratisch is geregeerd te worden door iemand die zij zelf niet konden verkiezen, moet dus ook intra-gewestelijk doorgetrokken worden.

Niet enkel de toewijzing van zetels aan een taalgebied moet dan in vraag gesteld worden, maar élke verdeling van zetels over verschillende kieskringen tout court. Meerdere kieskringen invoeren impliceert immers per definitie dat kiezers en kandidaten niet in één electorale ruimte voorkomen, waardoor het mogelijk is dat men bestuurd wordt door een kandidaat van buiten de eigen kieskring. Indien het als een democratisch basisprincipe beschouwd mag worden dat niemand geregeerd kan worden door een vertegenwoordiger die men niet kon verkiezen, dan rijzen ernstige vragen bij het behoud van eender welke kieskring. Hoe kan hun bestaan dan überhaupt nog gelegitimeerd worden?

Het antwoord is historisch. Het gebruik van kieskringen is vooral een kwestie van een verouderde principal-agent-filosofie. Die klassieke volksvertegenwoordiging is namelijk sterk ruimtelijk georiënteerd: kamerleden vertegenwoordigen in het parlement een eigen achterban, de kiezers uit hun regio, niet de kiezers uit het hele land. Hoewel zij wetten stemmen die alle burgers van het land beïnvloeden, zullen zij bij slecht beleid enkel in hun eigen kiesomschrijving spitsroeden moeten lopen.

De moderne opvatting over volksvertegenwoordiging gaat er daarentegen vanuit dat een volksvertegenwoordiger handelt in het belang van de hele natie. In die denktrant maakt het niet meer uit van welk deel van het land de kandidaat afkomstig is, en dan zijn bijgevolg ook kieskringen overbodig. In Nederland is dat het geval: voor de nationale verkiezingen geldt één enkele kieskring voor het hele land. In België is de situatie typisch Belgisch: de moderne filosofie van volksvertegenwoordiging wordt theoretisch aangenomen – tous les pouvoirs émanent de la nation - maar in de praktijk worden tóch nog kieskringen gehanteerd.

De Belgische volksvertegenwoordiger handelt dus theoretisch ook in het belang van de kiezers buiten zijn eigen kiesomschrijving, maar strikt genomen is daar geen mandaat voor. Kieskringen zou men dus als belangrijke democratische hindernissen kunnen omschrijven, want het behoud ervan impliceert dat burgers bestuurd kunnen worden door niet-gemandateerde verkozenen. Het wegnemen van de tussenschotten en de installatie van een federale kieskring lijkt dus de democratie zelve. Tot dusver geen vuiltje aan de lucht. En toch zijn er twee sterke argumenten tégen een federale kieskring, een theoretisch argument, en een praktisch.

Theoretisch rijst bij een invoering van een federale kieskring ten eerste de vraag of een land dat zich federaal noemt, maar tegelijk haar landsdelen wil verenigen in één kieskring, nog wel federaal genoemd kán worden? Behoort het namelijk niet tot de essentie van een federaal land dat er net géén federale kieskring is? Federale landen zij net een optelsom van verschillende kiesgebieden waarvan de vertegenwoordigers besloten hebben te zullen samenwerken. “Federale” kieskringen bestaan nergens ter wereld. Niet voor parlementsverkiezingen, niet voor presidentsverkiezingen. In de VS worden de Grand Electors die de president verkiezen per staat aangeduid, niet in één kieskring. Ook de leden van het Congres worden verkozen per staat. In Duitsland kwam Angela Merkel voor de verkiezingen op in de deelstaat Mecklenburg-Vorpommeren, maar kiezers uit Bayern konden daarom nog niet voor haar stemmen. En toch is zij kanselier. De “federale” kieskring als nuchtere zatlap.

Bovendien rijst er nog een niet onbelangrijk praktisch probleem, namelijk dat van de proportionaliteit. Indien men een federale kieskring wil invoeren om redenen van een betere democratische vertegenwoordiging van alle Belgen, is het dan nog vol te houden dat aan de Gewesten op voorhand al zetels toegewezen worden? In de huidige voorstellen over de federale kieskring worden namelijk al meteen de bijkomende zetels vastgeklonken aan Gewesten of taalgroepen. Dat betekent dat het aantal zetels die in Wallonië te verdienen vallen – zelfs bij zwaar gewijzigd stemgedrag – ongewijzigd blijven. Zelfs al zouden dus massaal veel Walen voor Vlamingen stemmen, dan nog zouden de Vlamingen niet meer zetels kunnen verwerven. Erger nog: een Waalse zetel zou op die manier met veel minder stemmen dan een Vlaamse binnengehaald kunnen worden, want zelfs al stemmen minder Walen voor hun eigen vertegenwoordigers, hun zetelaantal blijft gelijk.

Indien men dus kiest voor een federale kieskring, dan moet elke toewijzing van zetels op voorhand afgewezen worden. Dan moeten de zetels als het ware als ballonnen ongebonden over het hele land zweven, tot een kandidaat zwaar genoeg weegt om er een binnen te halen, of die nu Vlaming of Waal is. Het invoeren van één kieskring, maar toch de toewijzing van zetels aan een bepaalde regio behouden, is niet verenigbaar in één motivatie.

De installatie van een echte federale (lees: en dus unitaire) kieskring is tenslotte voor Wallonië ook politiek onwenselijk. De bescherming die zij nu hebben in het federaal systeem – met name een indeling in kieskringen en dus vast toegewezen zetels – zou wegvallen. Het federaal systeem is dus de levensverzekering van Wallonië. Door de compartimentering van ons land in Gewesten en Gemeenschappen, wordt namelijk hét Belgisch probleem bij uitstek ontkend: niet taal, niet geld, maar het feit dat er nu eenmaal quasi dubbel zo veel Vlamingen als Walen zijn.

Terwijl de demografische verhouding tussen Vlamingen en Walen zich in alle democratische organen zou moeten verhouden als 2 tot 1, is die verhouding geneutraliseerd (1 tot 1), uitgeschakeld (0 tot 0) of zelfs op zijn kop gezet (1 tot 3). Neutralisering gebeurt via de pariteitsregel in de federale regering, de uitschakeling via alarmbelprocedures en belangenconflicten in het federaal parlement en de inversie via onderhandelingen tussen de Vlaamse Gemeenschap die alleen staat tegen een Brusselse Gewestregering, een Franse Gemeenschapsregering en een Waalse Gewestregering bij een conflict. Eens te meer bepaalt de minderheid dus de toekomst van het land. Démocratie à la Belge. Wie biedt meer?

Brecht Arnaert, 02/09/2008

zondag 24 augustus 2008

Solidariteit in het Post-Belgisch tijdperk

Wie De Morgen er al geruime tijd op naleest, moet de stelling betwisten dat er geen zekerheden meer zijn in het leven. Er is er namelijk wel één die als een paal boven water lijkt te staan: een onafhankelijk Vlaanderen is noodzakelijk een asociaal, rechts en egoïstisch Vlaanderen.

Een neo-liberaal Vlaanderen zelfs, dixit de Vooruitgroep. De vakbonden verkrimpen van schrik bij het idee dat het corporatistisch overlegmodel in die nieuwe republiek wel eens op een andere leest geschoeid zou kunnen worden. De ziekenfondsen vrezen een algehele privatisering van de sociale zekerheid, en de Vlaamse linkse – werkelijk linkse? – politieke partijen vrezen hun socialistisch overwicht te verliezen bij gebrek aan de link(s)e broeders uit het zuiden. Voor hen is België het toonbeeld van solidariteit, en Vlaanderen het toonbeeld van een bekrompen kruideniersmentaliteit. Maar klopt dat beeld wel met de werkelijkheid? Steeds meer blijkt van niet.

Enerzijds is België niet dat sociale paradijs dat we kennen van het aloude cliché: “We hebben het hier toch zo goed in ons kleine landje, waarom ruzie maken?” Als we het hier dan toch zo goed hebben, waarom zijn de Belgische pensioenen dan bij de laagste van Europa? Waarom leeft een derde van alle zelfstandigen dan onder de armoedegrens? Waarom is het minimumloon dan zo laag dat mensen niet uit hun werkloosheidsval geraken? Waarom stijgt de staatsschuld dan nominaal nog elk jaar? Waarom trekken zoveel bedrijven dan weg? Van een paradijs is er dus geen sprake. België als welvaartsstaat kreunt niet minder dan de andere landen in Europa. Dat is een keiharde werkelijkheid, dé uitdaging waar we voor staan.

Anderzijds is Vlaanderen zeker niet de sociale woestijn waarvoor ze altijd versleten wordt. Dankzij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap kunnen mensen een financiële tegemoetkoming krijgen voor niet-medische hulpmiddelen. In Wallonië bestaat zoiets niet. Dankzij de Vlaamse zorgkas kunnen mensen die zwaar hulpbehoevend zijn een mantelzorger vergoeden, wat niet enkel de kosten van residentiële verzorging doet dalen, maar ook vaak een sociale meerwaarde creëert voor de patiënt. In Wallonië bestaat zoiets evenmin. Daar zit je met twintig andere mensen van de wijk samen in de wachtkamer van de gemeenschapspraktijk van het Volkshuis. In Vlaanderen vind je in achtergestelde wijken tientallen medewerkers van Samenlevingsopbouw aan het werk. Zoek die eens in de borinage? Onbestaande aan de andere kant van de taalgrens. Het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar Armen het Woord nemen dan? Ook geen tegenhanger voor. Wie werkzoekend is, krijgt van de VDAB tal van voordelen inzake mobiliteit. Wie student van armen huize is, krijgt in veel gevallen een ruime studiebeurs. En zo kunnen we nog wel even doorgaan.

De opdeling sociaal paradijs-woestijn volgens de as België-Vlaanderen is daarom niet langer houdbaar. En het is nogal goedkoop Vlaanderen te verwijten asociaal te zijn, als ons toekomstig land niet de bevoegdheden krijgt om dat te bewijzen. Op elk domein waar Vlaanderen de mogelijkheid zag, heeft zij solidariteit aan de dag gelegd onder alle Vlamingen. Op elk domein waar Vlaanderen die solidariteit echter verder wou uitbouwen, zijn het steeds de Franstaligen geweest die via juridische weg stokken in de wielen hebben proberen te steken. En het meest tragische van al is dat een meute van Belgicistisch-linkse Vlamingen klaar staat om zelf die stokken aan te leveren. Dit in weerwil van de steeds duidelijker wordende realiteit: Vlaanderen zal ook in een post-Belgisch tijdperk in staat zijn om solidariteit te organiseren onder zijn bevolking.

Beste groeten,

Brecht

PS: Op zaterdag 13 september aanstaande organiseert de vereniging SFL (de Sociaal-Flamingantische Landdag) te Gent een trefdag over dit thema onder het motto "Soeverein Vlaanderen = solidair Vlaanderen". U hoeft geen die-hard marxist te zijn om daaraan te kunnen deelnemen, een gezonde interesse in het behoud van de sociale zekerheid volstaat. Programma en verdere info op http://www.landdag.org/www2/agenda.html

zaterdag 2 augustus 2008

La Wallonie: département de la Meuse ?

Le Soir van 29 juli laatstleden kopte: « Un Wallon sur deux se verrait bien Français ». Gejuich alom in Vlaamsgezinde kringen. Maar ik juichte niet. Ik vond het bedroevend hoe weinig geloof de Waalse burgers in zichzelf hebben. Terwijl Wallonië alles in huis heeft om het als zelfstandige republiek in Europa te maken – een overwegend jongere bevolking, veel ruimte voor bedrijven, een massa aan toeristische trekpleisters – kiest de helft voor het rattachisme bij Frankrijk indien België zou splitsen. Een slecht idee.

Het idee van een 101ste departement van Frankrijk is helemaal niet nieuw. Het idee is namelijk Frans in zijn oorsprong. Historisch onderzoek heeft uitgewezen dat Frankrijk, of wat daar in de verschillende tijdsperiodes mee vergelijkbaar is, niet minder dan vierenvijftig keer het Belgisch grondgebied heeft proberen in te nemen. Dit streven is iets waar wij Vlamingen geen snars van begrijpen: geopolitiek.

De lijn die in het Franse beleid doorheen al die jaren te trekken is, is het streven naar natuurlijke grenzen. In het zuiden stopte de eenmaking van Frankrijk aan de Pyreneëen, in het oosten aan de Alpen en in het westen – natuurlijk – aan de Atlantische Oceaan. Maar het noorden is bij die eenmaking steeds problematisch geweest. De – letterlijk – natte droom van Frankrijk is steeds het consolideren geweest van het grondgebied tot aan de Rijn. Vandaar ook de pas laat opgeloste twisten rond Lotharingen, die van Basel tot Karlsruhe inderdaad de Rijn 200 km lang afdekt.

Maar in de Lage Landen liep het steeds mis. De gebieden bleven het strijdtoneel van tientallen kleine en grote oorlogen. Vooral door toedoen van Engeland, die de toevoeging van de Rijndelta aan het Franse imperium steeds heeft weten te verhinderen, is Frankrijk nooit in zijn oorspronkelijke ambitie geslaagd. Toen aan het eind van de 16e eeuw bovendien bleek dat het noordelijke stuk van de Nederlanden zich als een zelfstandige republiek kon handhaven, moest Frankrijk haar territoriale ambities bijstellen. Voortaan zou de Schelde het nieuwe eindpunt vormen.

Maar ondertussen brak de industrialisatie aan. Grond als belangrijke economische, en dus ook politieke factor, begon steeds meer aan belang te verliezen. Voortaan zou niet meer de areaalgrootte van een land, maar de economische afzetmarkt van belang zijn. Land innemen om machtiger te worden was dus niet meer nodig: markten veroveren met goedkope producten, buitenlandse bedrijven beconcurreren en overnemen, en zodoende economieën controleren zou voortaan de nieuwe strategie worden om een gebied in te lijven.

Dat is bij uitstek het Belgische verhaal geweest. Terwijl het gebied politiek en militair al eeuwenlang onveroverbaar bleek, lukte dat economisch wel. En de Walen zullen het geweten hebben. De NV België, met name de Société Générale, die in oorsprong een Nederlandse vennootschap was, werd al snel geïnfiltreerd door Franse elementen. In samenspraak met de Franse stichters van België, genre Charles Rogier, die de nodige staatslicenties voor mijnontginning leverden, werd Wallonië al gauw letterlijk en figuurlijk leeggezogen. Het kan dan misschien wel waar zijn dat Wallonië nooit een frank solidariteit met Vlaanderen betoond heeft, maar rijk zijn onze Waalse broeders zelf ook nooit geweest.

De winsten van de Waalse ondergrond zijn nooit in eigen Waalse handen terechtgekomen, maar stroomden naar het centrum van het Belgische establishment: de Brusselse bourgeoisie, die door haar nieuw verworven rijkdom hoopte te kunnen binnentreden in het pantheon van de Franse adel. Tot laat in de negentiende eeuw heerste in die milieus immers de overtuiging dat België via economische uitholling van haar zelfstandigheid bij Frankrijk kon aangehecht worden. Dat is echter nooit gelukt: de Brusselse bourgeoisie kreeg af te rekenen met verschillende democratiseringsgolven. Terwijl zij zichzelf situeerden binnen de Franse publieke opinie, bleken de lagere bevolkingsklassen twee eigen publieke opinies gevormd te hebben: de Waalse en de Vlaamse. De Brusselse bourgeoisie en adel bleven dus “second hand French” in weerwil van de evoluties.

Ook vandaag nog is de link met Frankrijk niet ver te zoeken. De uitverkoop van de Société Générale richting het Franse Suez in 1988, en de recente verovering van Electrabel passen allemaal in datzelfde plaatje: België als het kleine broertje van “La Grande Patrie”. Nu de laatste hoop op een Gouden Aandeel verloren is, blijkt plots hoe kwetsbaar de Belgische economie wel is: in alle nutssectoren (water, gas, electriciteit) wordt het beleid in Parijs gemaakt. Of heeft u een andere uitleg waarom de energieprijzen plotsklaps twintig procent stegen? Is uranium plots 20 % duurder geworden? Of waren de electrabelcentrales dan toch niet boekhoudkundig afgeschreven? Ik dacht het niet.

De optie die Wallonië dus neemt op Frankrijk bij het eventuele verdwijnen van België lijkt me dus geen goed idee. Welk belang heeft de Waalse bevolking erbij opnieuw bestuurd te worden vanuit een stad die buiten haar eigen grondgebied ligt? En waarom zou het zich afhankelijk willen maken van een grootmacht die haar in het verleden, ondanks culturele gelijkenissen, via een Belgische bourgeoisie steeds uitgemolken heeft? Evengoed wordt Namen de hoofdstad van een gezellig buurland dat met zijn bossen, grotten en rivieren veel toeristische troeven heeft. En wie beter dan Vlaanderen kan Wallonië steunen bij de uitbouw van een achtentwintigste staat in het verenigd Europa?

Brecht Arnaert

vrijdag 11 juli 2008

Hoe Vlaams is elf juli?

11 juli vandaag. Feest. Of dat zou het toch moeten zijn. Ik nam de trein vanmorgen. Nergens feest. Hier en daar hangt een vlagje uit, maar voor de rest gaat alles zijn gewone gangetje. Elf juli is nog steeds geen betaalde feestdag en mensen gaan dus gewoon naar hun werk zoals elke dag. Niets speciaals. Ze denken eerder aan het weekend dan aan de betekenis van de Vlaamse feestdag.

En dat lijkt in alle berichtgeving over het feest ook de bedoeling te zijn. Het VRT-middagjournaal bijvoorbeeld is ook al niet veel soeps. De Vlaamse feestdag is niet eens het eerste item. Belangrijker zijn blijkbaar de beloftes van NMBS-baas Descheemaker dat de treinen nu wel op tijd zullen rijden, en dat na de verhoging van de rente op de spaarboekjes nu ook de rente op de woonkredieten zal verhogen. Alsof dat nieuws is.

De VRT doet zelfs geen poging om te verbergen dat er een operatie-elf-juli bezig is: laat de Vlamingen maar feesten, maar doe er vooral niet te enthousiast over. Beperk de berichtgeving tot het onafwendbare. Zend het avondfeest in Brussel uit, maar liefst niet het moment waarop de Vlaamse Leeuw gezongen zal worden. Zal ie wel gezongen worden? Of krijgen we weer een spottende versie zoals vorig jaar: “Ze zullen haar niet kammen, de fiere Vlaamse poes”? De affiche van de Gulden Ontsporing in Brussel vanavond belooft alvast niet veel goeds. Op de website van organisator Ancienne Belgique (o ironie), is geen fiere leeuw te zien, maar een halfslachtig dier met poten die lijken op die van een olifant en een varkensneus. Een leeuw zonder klauwen en tanden dus. Dat is ook de bedoeling.

Verder wordt ook geen enkel uur geplakt op de programmering. Raymond van het Groenewoud komt langs, Flip Kowlier ook, en nog een rist andere zangers. Maar de uitvoering van ons volkslied, De Vlaamse Leeuw zelf, staat nergens geprogrammeerd. Terwijl de uitvoering hiervan de apotheose van de avond zou moeten zijn, staat ze dus niet eens op het programma vermeld. Een leeuw zonder klauwen of tanden is nog niet erg genoeg: graag ook een leeuw zonder stem. Terwijl die in Brussel net het hardst van al zou moeten klinken. Het is tenslotte onze hoofdstad.

Voor wie gaat vanavond: laat u horen.

Beste groeten,

Brecht.

zaterdag 14 juni 2008

Leve de Waalse Gemeenschap!

Deze slogan doet in Vlaamsgezinde middens nogal wat wenkbrauwen fronsen. Nochtans drukt hij perfect uit wat de wens is van veel niet-separatistische Vlamingen. Dat twee naties, in solidariteit en wederzijds respect met elkaar, kunnen samen leven in een sterk federaal België. Door de huidige federale structuur, met acht parlementen die elkaar in bevoegdheden zowel materieel als territoriaal overlappen, kan dat echter niet. Maar volgens meer en meer flaminganten is dat eigenlijk ook nooit de bedoeling geweest. Door de fictieve indeling in Gemeenschappen en Gewesten is een web van instellingen ontstaan met als voornaamste doel het verbergen dat België uit twee grote gemeenschappen bestaat: de Vlaamse en de Waalse. Vlaanderen ontsnapte daaraan, Wallonië niet. Een pleidooi voor een eigen Waalse Gemeenschap.

Bij de eerste staatshervorming, in 1970, werden niet enkel drie cultuurgemeenschappen geïnstalleerd, maar ook artikel 107quater, dat bepaalde dat in een latere fase nog de Gewesten vorm moesten krijgen. Vlaanderen verzette zich steeds tegen de installatie van deze nieuwe bestuurlijke entiteiten die náást de Gemeenschappen zouden gaan functioneren. Wallonië was grote voorstander, omdat met de Gewestvorming de decentralisatie van economische bevoegdheden gepaard zou gaan, sinds jaar en dag een eis van de Waalse regionalisten.

De samenvatting van dit conflict in een loutere Vlaams-Waalse tegenstelling is echter niet correct, omdat men dan volledig abstractie maakt van een derde belangrijke speler in de communautaire debatten: de Brusselse Franstaligen. Want het is toch wel vreemd dat terwijl Walen en Vlamingen eigenlijk beiden meer autonomie wensten, zij het met andere accenten, hun streven als tegenstrijdig uitgelegd wordt. Zogezegd wilden de Walen België schoeien op de leest van de Gewesten, die dan de emanatie zouden zijn van de wens tot economische autonomie, terwijl Vlaanderen zijn wens tot culturele autonomie graag bestendigd zag in de Gemeenschappen. Maar vanwaar die koppeling tussen bevoegdheden en verschillende bestuurlijke niveaus? Evengoed konden in 1980 de Waalse en Vlaamse bevolkingsgroep hun nieuwe bevoegdheden bij de al bestaande instellingen voegen, de toenmalige cultuurgemeenschappen.

Er moet dus een andere verklaring zijn. Hier verschijnen de Franstaligen uit Brussel op het toneel. Het verzet tegen de Gewestvorming vanuit Vlaanderen was niet gericht tegen de Waalse eisen, maar vooral tegen de creatie van een derde, Brussels Gewest. Hoe de concrete onderhandelingen juist gelopen zijn, zullen we wellicht nooit weten, maar de creatie van dit gewest gaat in elk geval al in tegen elke economische of federale logica.

Ten eerste waren er geen economische aanduidingen dat Brussel meer dan andere steden zou verschillen van zijn hinterland. Indien dat het geval was geweest, dan had ook Antwerpen met zijn havenexpansie zeker een eigen Gewest moeten krijgen of zelfs Kortrijk met zijn textielindustrie. Het oorspronkelijke opzet was dan ook een Stadsraad voor Brussel, maar zeker geen eigen Gewest. Door sluipende besluitvorming zijn de Brusselse grenzen echter versteend geraakt, hoewel die niet overeenkomen met de bestuurlijke realiteit. Het Brussels stadsgewest deint uit tot ver buiten zijn formele grenzen.

Ten tweede is het Brussels Gewest ook in de federale logica een vreemde eend in de bijt. Terwijl de Duitstalige Gemeenschap in Wallonië territoriaal blijkbaar wel kon vallen onder het Waals Gewest, was het niet mogelijk om de Franstalige Gemeenschap in Vlaanderen te herbergen onder het Vlaams Gewest. Er moest en zou een apart Gewest opgericht worden, waaronder dan én de Franstalige Gemeenschap én een deel van de Vlaamse Gemeenschap zouden ressorteren. Dit resulteerde in de absurde situatie dat de Vlamingen in Brussel een minderheid werden, terwijl ze gewestelijk gezien een meerderheid zijn, en dat de Franstaligen, op gewestelijk niveau de echte minderheid, nu plots een meerderheid werden. Door de loutere installatie van een extra grens konden de Franstaligen zich dus een meerderheid noemen.

Er zijn op zijn minst dus twee sterke aanwijzingen om de hypothese te steunen dat de vragen van Vlaanderen en Wallonië niet tegengesteld waren, maar tegengesteld “gemaakt zijn geweest”. En er zijn er nog. Wie op zoek gaat naar de kern van het Belgisch establishment, komt vroeg of laat uit bij een duizendtal notabelen die zich sociologisch in de buurt van de haute finance en het hof ophouden, en geografisch in Brussel. Het is deze groep, in aantal zeer klein, maar in macht zeer groot, die met de regionalisering van België het meest te verliezen had. Terwijl alles erop wees dat België zou evolueren tot een tweeledig federalisme, zijn zij erin geslaagd een derde Gewest te creëeren. Dat is op ingenieuze wijze gebeurd.

Men is er in geslaagd om de aspiraties van beide gemeenschappen die in essentie in dezelfde richting liepen (meer autonomie, maar met andere accenten) te koppelen aan verschillende uitvoeringsinstanties (Gewesten en Gemeenschappen), tegelijk met de eis om voor zichzelf een eigen Gewest te kunnen creëren. Op die manier heeft men de oorspronkelijk positieve samenwerking tussen de Vlaamse en Waalse beweging om België te federaliseren, tegengesteld kunnen maken. Doordat Wallonië voorstander was van het regionaliseren van economische bevoegdheden en men die koppelde aan de bestuursfiguur “Gewest”, volstond het voor de Franstalige Brusselaars om zelf ook een Gewest te eisen, om de verenigde regionaliserende krachten te breken. Vlaanderen werd voor het blok gezet: ijveren tegen het derde gewest was tegelijk ook ijveren tegen gewestvorming an sich, en dus ook tegen de vraag van de Walen. De koppeling anti-Gewest is anti-Waals was gemaakt.

Vanaf toen is het misgelopen. Het verzet van Vlaanderen tegen de gewestvorming, een eis van zowel de Franstalige Brusselaars als de Walen, maakte hen tot objectieve bondgenoten. Ergens onderweg is de nuance verloren gegaan dat Vlaanderen niet tegen gewestvorming an sich was, maar wel tegen de vorming van een dérde Gewest. Omdat tegelijk met de eerste staatshervorming ook de dubbele grondwettelijke meerderheid ingevoerd werd, en er dus ook een meerderheid in de Franse taalgroep van het parlement moest gevonden worden, is van toen af elk scenario dat België wou schoeien op de leest van de Gemeenschappen afgeschoten. Begrijpelijk. Indien Wallonië zijn regionalisering wou voltooien, moest het wel het idee van een derde Gewest steunen. Vlaanderen, dat in Wallonië oorspronkelijk een bondgenoot had van een tweeledig federalisme, werd nu de gezamenlijke tegenstander van Walen en Brusselse francofonen.

En toch is dat bondgenootschap niet van harte. Want laat het nu immers net die Brusselse Franstaligen zijn die de Waalse identiteit noodgedwongen wel moeten ontkennen. Doen ze dat niet, dan wordt het duidelijk dat de these inderdaad klopt dat België slechts bestaat uit Vlamingen en Walen, wat hen meteen tot de laatste der Mohikanen zou reduceren. Het loutere dagdagelijkse bestaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontkent immers de stelling die de Waalse politicus Jules Destrée al in 1912 formuleerde: « Sire, vous régnez sur deux peuples. Il y a en Belgique, des Wallons et des Flamands ; il n'y a pas de Belges. »

Van alle geregionaliseerde besturen, benadert Brussel immers België nog het meest: een praktisch volledig verfranste samenleving, met een duidelijke oriëntatie op Parijs, geleid door een elite die uit zelfbehoud de monarchie verdedigt. Het voortbestaan van Brussel als Gewest is daarom inherent verbonden met het voorbestaan van België. Als kan bewezen worden dat dit Gewest een fictieve creatie is die niet stoelt op economische of federale overwegingen, maar louter op het belang van een minderheidsgroep die de fundamentele tweeledigheid van dit land zo kan blijven ontkennen – stel u voor dat de Koning in Vlaanderen woont! – dan wordt duidelijk dat België inderdaad die constructie is die Leopold I al in 1859 aan zijn kabinetschef beschreef: “België heeft geen nationaliteit en, gezien het karakter van zijn inwoners, kan het er ook nooit een hebben. In feite heeft België geen politieke reden van bestaan.”

De hypothese dat de federalisering gekaapt is geweest door de Brusselse Franstaligen, tegen Vlamingen én Walen in, houdt ook stand als we kijken naar de Belgische institutionele inrichting. Die schept namelijk een web van instellingen die wel als hoofddoel lijken te hebben het ontkennen van zowel de Vlaamse als de Waalse identiteit. Het essentieel strategisch element is hier het creëren van identitaire verwarring. In dit land kan een Waal zich geen Waal noemen, maar is ie officieel lid van de Franse Gemeenschap. Vlamingen in Brussel verworden tot Brusselse Vlamingen of erger nog, een Nederlandssprekende Brusselaar. En Franstalige Brusselaars kunnen zich tegen alle realiteit in als laatste nog Belg noemen in de oude betekenis van het woord: eentalig Frans.

“What’s in a name?” zult u denken. En toch. Als we mogen aannemen dat de “Vlaamse Gemeenschap” de kristallisatie is van de wens van de Vlaamse Beweging naar autonomie, waarom is er dan analoog geen “Waalse Gemeenschap”, als emanatie van de Waalse Beweging? Het mag toch wel als vreemd beschouwd worden dat de naamgeving van de nieuwe decentrale bestuursorganen niet in het verlengde ligt van die maatschappelijke krachten die er de grootste promotoren van waren? Men sprak niet van een Vlaamse en een Waalse cultuurgemeenschap, maar van een “Nederlandse” en een “Franse” cultuurgemeenschap. De nadruk werd duidelijk gelegd op taal en niet op de volle identiteit van een gemeenschap, die breder gaat dan taal op zich.

Eén en ander valt natuurlijk te verklaren door de aard van het toenmalige Vlaams-nationalisme, dat in die dagen vooral opkwam voor de erkenning van het Nederlands en dus niet in de eerste plaats de Vlaamse cultuur. Pas later, door het toevoegen van meer bevoegdheden in culturele zin, sprak men van een Vlaamse Gemeenschap. Maar diezelfde evolutie vind je vreemd genoeg niet terug aan de andere kant van de taalgrens. Terwijl het Wallon als taal zelfs veel homogener is dan de verzameling aan Vlaamse dialecten en ook de cultuurbeleving in Wallonië (les binches, la poésie Wallonne, een rijk theaterleven) vaak authentieker was dan die in Vlaanderen, werd er geen eigen Waalse Gemeenschap gevormd.

Terwijl in Vlaanderen de overgang gemaakt werd naar van de “Nederlandse cultuurgemeenschap” naar de “Vlaamse Gemeenschap”, heeft Wallonië dus nooit de sprong gemaakt naar een eigen cultuurgemeenschap, los van de Brusselse Franstaligen. De feitelijke Waalse gemeenschap kon zich dus niet onttrekken van de oorspronkelijke aanduiding “Communauté Culturelle Française” en wordt tot op vandaag nog altijd als één geheel met de Brusselse Franstaligen gepercipieerd. De aanduiding “Communauté Culturelle Française” is nota bene zelfs twijfelachtig is in zijn verwijzing naar taal. “Française” lijkt eerder te verwijzen naar de Franse nationaliteit, dan naar de Franse taal. Misschien is dit wel een knipoog naar de stichters van België, van wie het de bedoeling was België naar Frans centralistisch model in te richten. De term “Francophone” als aanduiding van een taalgemeenschap ware in ieder geval logischer en correcter geweest.

De term “Franstaligen” is dus eigenlijk een verzamelnaam die twee ladingen dekt. De Franse Gemeenschap komt qua vertegenwoordiging in het federale parlement dan misschien wel formeel overeen met de Franse taalgroep, intern is die taalgroep niet zo’n samenhangend geheel als vaak gedacht wordt. Er gaapt namelijk een metersdiepe kloof tussen de Brusselse Franstaligen en de Waalse vertegenwoordigers.

Dat is historisch gegroeid. “C’était au temps que Bruxelles rêvait” …, que la Wallonie travaillait. Terwijl in de late negentiende eeuw Wallonië de economische prestaties leverde die België tot de eerste industriële grootmacht van het Europese vasteland maakte, kwam aan haar eigen bevolking de meerwaarden van die economische productie niet toe. De winsten vloeiden af naar de Brusselse bourgeoisie, die er de stadspaleizen mee bouwden die Brussel vandaag nog sieren. De Société Générale, waar het Belgisch koningshuis grootaandeelhouder in was, werd schatrijk, en met haar een hele Franstalige bourgeoisie, die zich vooral uit financiële overwegingen als behoeder van de monarchie ging opwerpen.

Maar de Walen zelf deelden niet in de rijkdom van hun ondergrond. Zij waren geen aandeelhouder van hun eigen opbrengst, laat staan dat ze goed behandeld werden als arbeiders. Toen eind de jaren ’60 onder invloed van die nieuwe energiebron, aardolie, de steenkoolmijnen steeds minder rendabel bleken te zijn, trok het grootkapitaal zich terug samen in Brussel. De Brusselse kapitaalkrachtige milieus, die daarvoor nog koketteerden met hun Waalse bezittingen, lieten de streek als een uitgewrongen sinaas vallen. Het is pas door een boomende Vlaamse economie dat Wallonië terug wat ondersteuning kreeg. Hulp uit Brussel is er nooit gekomen.

Dat heeft zich afgetekend in de politieke structuren van ons land die op dat moment gevormd werden. De hoofdreden waarom Wallonië ook later nooit gebruik gemaakt heeft van artikel 137 van de Grondwet, namelijk de mogelijkheid om de bevoegdheden van de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest in één orgaan te laten versmelten, zoals dat aan Vlaamse kant gebeurd is, ligt net in dat verschillend politiek substraat tussen Brussel en Wallonië. Terwijl in Wallonië een klimaat heerste van travaillisme dat tot socialisme inspireerde, ziet men in Brussel het tegenovergestelde daarvan. In de kapitaalkrachtige salons van de hoofdstad kon het liberalisme niet op: Brussel was het centrum van vooruitgang, openheid en wetenschap. Maar dan wel op andermans kosten.

In Vlaanderen lag de verhouding met Brussel helemaal anders. Ten eerste was de invloed van de Vlaamse Brusselaars met slechts zes volksvertegenwoordigers in het Vlaams Parlement veel beperkter. Ten tweede was de historische band met Brussel op sociaal-economisch vlak ook veel minder traumatisch. En ten derde – niet onbelangrijk – lag Brussel ook fysiek in Vlaanderen. Terwijl bij de Gewestvorming Brusselse Vlamingen ontstonden, ontstond niet zoiets als Brusselse Walen, met binding aan dat Brusselse grondgebied. Hoogstens kwamen ze er werken of hadden ze er familie. Onze Waalse broeders en de Brusselse Franstaligen zijn dus niet één pot nat.

Meer nog. In de praktijk is de band in de Franse Gemeenschap zelfs al grotendeels doorgesneden! Via artikel 138 GW – voor elk wat wils – hevelde men heel wat bevoegdheden van de Franse Gemeenschap over naar het Waalse Gewest. Aangezien de Franse Gemeenschap echter ook in Brussel bevoegdheden heeft, betekent elke overdracht naar het Waals Gewest ook een overdracht naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De instantie die daar als gedecentraliseerd bestuur van de Franse Gemeenschap optreedt is de Commission Communautaire Française (COCOF), die ingevolge deze transfer van bevoegdheden, haar materieel werkingsgebied uitgebreid ziet. Pittig detail: de normerende instrumenten van de Franse Gemeenschap zijn decreten. De COCOF heeft dus, in tegenstelling tot de Vlaamse Gemeenschapscommissie, decretale bevoegdheid in Brussel. De zoveelste assymetrie in het Belgisch federaal systeem.

De splitsing in de Franse Gemeenschap is niet volledig. Onderwijs en bepaalde welzijnsaspecten vormen nog de hoofdmoot. Maar buiten die bevoegdheden is er niet veel meer te beleven. Van de zeven ministers zijn er drie bevoegd voor onderwijsaspecten en twee voor aspecten van kinderwelzijn. Maar ook in die bevoegdheden zijn er verschillen: terwijl het onderwijs in Brussel zwaar getroffen wordt door kwaliteitsverlies ten gevolge van een enorme migranteninstroom, is het Waalse onderwijspubliek helemaal anders van samenstelling. Een gedifferentieerd beleid is echter moeilijk. Merk ook op dat het onderwijs in Wallonië zich niet Waals kan noemen, terwijl dat in Vlaanderen mutatis mutandis wel kan.

Voor de bevoegdheden die overgebleven zijn, kent Wallonië dus wel een inmenging vanuit Brussel, hoewel de Brusselaars doorgaans weinig of geen uitstaans hebben met de problematieken van la Wallonie profonde. Ze hebben er ook geen kiezers en dus geen belangen. Hun politieke voedingsbodem is compleet anders. Terwijl in Namen de spreekwoordelijke zwaveldampen van de hoogovens nog in de lucht hangen, is men in de Brusselse salons eerder nog het aroma van sigaren in boudoirs gewoon. Toch maken de 19 verkozenen uit Brussel in het Franse Gemeenschapsparlement een vijfde van de dienst uit, wat een doelgericht beleid naar één onderdeel van de Franstalige familie steeds moeilijk maakt.

De conclusie van dit alles is dat Vlamingen beter geen patent nemen op de uitspraak dat België hen in een institutioneel kader gevangen houdt waar zij zich onvoldoende in kunnen ontplooien. Het nieuwe institutionele arrangement van 1970 zorgde er door zijn fictieve opdeling in Gemeenschappen en Gewesten in zijn kiem al voor dat noch de Vlaamse, noch de Waalse identiteit volledig tot ontplooiing konden komen. De enige reden waarom naast de Gemeenschappen nog een tweede bestuurlijke entiteit moest komen is omdat op die manier de fundamentele tweeledigheid van België kon ontkend worden door een Brusselse Franstalige minderheid die zich als erfgenaam ziet van het oorspronkelijke Belgische project.

Een derde gewest kon namelijk als tegengewicht fungeren in de democratisering van België, die de fundamentele tweeledigheid van ons land aan het licht bracht. Hoe meer mensen mochten gaan stemmen, hoe duidelijker die tweeledigheid werd. De Franstalige elite kon het regionale bewustzijn van zowel Vlamingen als Walen nog een tijdlang negeren, maar met elke verkiezing werd duidelijker dat de regionalistische tendensen op termijn door hun demografisch overwicht het pleit zouden winnen. De eisen voor meer autonomie klonken sinds 1954 in Vlaanderen en sinds 60-61 in Wallonië steeds harder. Al snel zagen de Brusselse Franstaligen in dat zij het pleit numeriek zouden verliezen: er waren steeds minder Belgen, ten koste van nieuwe regionale identiteiten. Het geweer moest dus van schouder veranderd worden: enkel door een institutionele aanpassing van het land die erin kon slagen de regionale identiteiten te remmen in hun groei, konden hun belangen veilig worden gesteld.

Dat is met de creatie van het derde Gewest Brussel gelukt. In de huidige staatsinrichting kan Vlaanderen Brussel niet als integraal deel van haar deelstaat beschouwen, waardoor de natie eigenlijk ontmand is. Brussel ligt dan geografisch wel in Vlaanderen, institutioneel ligt het er buiten, in een eigen Gewest. En ook Wallonië is gehinderd in de verdere ontwikkeling van zijn eigen identiteit als cultuurgemeenschap. Door de fictieve toevoeging van de Brusselse Franstaligen aan wat eigenlijk een Waalse Gemeenschap op zich had moeten zijn, wordt Wallonië voor het blok gezet. Ofwel gaat de Waalse gemeenschap – die al in de feiten bestaat – voor een eigen institutionele erkenning, maar dan verzwakt hun communautaire positie in het federale België. Ofwel wordt er samengewerkt met de Franstaligen uit Brussel in één politiek verband, waardoor ze sterker staan, maar dan worden ze geremd in hun eigen natie-ontwikkeling. Voor hen is het kiezen of delen.

Maar misschien vergissen we ons in Vlaanderen dus wel van tegenstrever. Vlaanderen vergeet wel eens dat het vroeger in essentie geen problemen met Wallonië had, maar wel met de Brusselse Franstaligen die – geheel tegen de logica van de Gemeenschappen in – door de creatie van een eigen Gewest erin slaagden het hart uit Vlaanderen te snijden. Dit is een traumatische ervaring geweest, waardoor Vlaanderen alles wat Franstalig was, Waal of Franstalig Brusselaar, als vijand is gaan beschouwen.

Door deze vervlakking in de Vlaamse communautaire analyse, zijn de Walen de Franstalige Brusselaars tegen wil en dank meer en meer als bondgenoten gaan beschouwen. Terwijl er vroeger in Wallonië weinig animo bestond voor het steunen van de territoriale expansiedrang van de Brusselse Franstaligen, zien de Walen dit vanuit hun eigen politiek perspectief nu als een extra barrière tegenover een communautair pletwalsend Vlaanderen. De vijand van mijn vijand is mijn vriend. Als de Waalse eis dat de sociale zekerheid federaal moet blijven beschermd kan worden door de Franstalige Brusselaars te steunen in hun eisen voor de gebiedsuitbreiding van Brussel, so be it. Zelfs al zijn er heel wat Waalse volksvertegenwoordigers die zich liever zouden concentreren op de eigen Waalse problemen.

Vlaanderen moet dus kiezen. Als men weet dat een staatshervorming minstens 32 Franstalige zetels vereist, dan is het niet raadzaam om alle Franstaligen over dezelfde kam te scheren. Blijven wij hen als één blok politieke vijanden beschouwen, dan zal, ondanks alles, de band tussen de Franstalige Brusselaars en de Walen nog hechter worden. Misschien is het tijd om een aantal dingen te herzien. Misschien zijn de offensieve eisen van de Brusselse Franstaligen wel een groter gevaar voor Vlaanderen, dan de defensieve vraag van de Walen om inzake bijvoorbeeld sociale zekerheid de dingen te laten zoals ze zijn. Misschien moeten Vlaanderen en Wallonië teruggrijpen naar de wortels van het regionalisme en samen ijveren voor hun gezamenlijke oorspronkelijke wens: het land opnieuw te schoeien op de leest van de Gemeenschappen. Bij deze: leve de Waalse Gemeenschap!

Brecht Arnaert