Lezing voor de Vlaamse Verenigingen van Ieper, za 10 juli 2010 , Familiekring CrescendostraatDames en heren,
Beste Vlamingen,
Waarde Vlaamse landgenoten,
Vandaag, een maand geleden, ging er een schokgolf door België. Na acht jaar paars beleid, waarin de Vlaamse verzuchtingen ontkend zijn geweest, en na drie jaar van bestuur zonder een meerderheid van Vlamingen in de regering, heeft de Vlaming een duidelijk signaal gegeven: we willen vooruit met België, maar dan op onze voorwaarden.
Dit is op zijn zachtst gezegd revolutionair. De Vlaamse volksaard kennende, zijn wij een volkje dat heel veel klaagt, maar slechts zelden echt durft. Het is mij al dikwijls gebeurd dat ik tijdens een cafébezoek – een activiteit die ik heel soms eens durf ondernemen – aangesproken word op mijn politiek engagement en dat dan een discussie ontstaat over hoe slecht België eigenlijk wel is.
Meestal zijn het glasheldere observaties: “Wist u meneer, dat België de hoogste belastingen van de wereld heeft? En tegelijk de laagste pensioenen?” “Wist u meneer, dat in België, gevangenisstraffen tot drie jaar niet meer uitgevoerd worden?” “Wist u meneer, dat grote bedrijven praktisch geen belasting betalen, terwijl de gewone middenstander kreunt onder de controles?”
Ja, André, dat wist ik. Maar als de tijd van actie komt, dan zie je een tweede aspect van de Vlaamse volksaard. “Doe maar voort in de politiek jong, ge doet dat goed. Ikzelf zou me daarvoor ook wel inzetten, als het echt nodig was, maar het is nogal moeilijk om daarvoor uit te komen he?”
De Vlaming heeft een culturele, bijna aangeboren neiging om een pantoffelheld te zijn: “En ik ga nu eens goed mijn gedacht zeggen sie! Maar dan wel tegen mijn vogels in de volière.” Het is die typische mentaliteit van de volkse, goedlachse, maar timide Vlaming die maakt dat de Vlaamse ontvoogdingsstrijd zo moeizaam verloopt. Waren wij een stelletje Ieren of Catalanen, dan was de zaak al lang beklonken. Maar we zijn geen Ieren. We zijn Vlamingen.
Wat ik vanavond graag zou willen proberen, is op zoek te gaan naar een verklaring voor deze mentaliteit.
De Vlaamse Beweging de enige nationale beweging ter wereld die ijvert voor een eigen land, los van het land waar men al de meerderheid in heeft. Dat op zich is al hoogst verwonderlijk. Separatisme is normaal gezien een minderheidsstandpunt. In een normaal land is de meerderheid gewoon de meerderheid, en beslist ze welke richting het land moet uitgaan.
In België niet. Hier dicteert de minderheid door allerlei procedures, dubbele meerderheden, pariteiten en grendels wat er met het land moet gebeuren. Als we mogen veronderstellen dat democratie het besturen bij meerderheid is, dan is België een geval op zijn kop. En dat is het ook: België is geen democratie en zal het ook nooit worden.
Maar daarmee vertel ik niets nieuws. We weten al lang dat de grondwet wel degelijk een vodje papier is, dat regels buigzaam zijn en kunnen uitgelegd worden zo danig dat de Vlamingen nooit gelijk zullen halen.
Vanavond wil ik mij echter richten op de vraag die daaraan voorafgaat: hoe is het zover kunnen komen? Wat voor mentaliteit heeft er ooit voor gezorgd dat wij onze democratische meerderheid zomaar opgegeven hebben? Hoe komt het dat wij nog steeds het gevoel hebben onderdrukt te worden, zelfs al heeft Vlaanderen nu een eigen regering? Van waar komt dat latente gevoel een muis te zijn, terwijl je eigenlijk een leeuw zou willen zijn?
De verklaring is niet eenvoudig, maar er is alvast één zaak die mijn aandacht getrokken heeft. Wie het debat over Vlaamse onafhankelijkheid al een tijdje volgt, kan moeilijk nog redenen vinden waarom we geen eigen republiek zouden stichten. Vlaanderen is in economische termen heus niet zo klein, we zijn harde werkers, en wie zal betwisten dat justitie, fiscaliteit en sociale zekerheid – de drie federale rampen – niet even goed, zo niet beter door Vlaanderen gedaan zouden kunnen worden.
Rationeel gezien zijn er volgens mij dus geen redenen om tegen Vlaamse onafhankelijkheid te zijn. Maar er is één reden, die nogal wat emotie opwekt tijdens debatten: “Wat met de Walen?” “Gaan wij die arme stakkers dan werkelijk laten stikken?” “Gaan we werkelijk zo egoïstisch zijn en hun aan hun lot overlaten?
Hier komen we bij de kern van de zaak. Het woord zelf is nog niet gevallen, maar het ademt uit alle poriën van de Belgicisten: “Streven naar Vlaamse onafhankelijkheid is een immorele houding”. Wij, die al zo rijk zijn, willen nu nog rijker worden op de kap van die arme mensen in het zuiden? Hoe hardvochtig kun je zijn? Vlaanderen mag dan nog zoveel beter af zijn alleen, je laat hen niet in de steek.
Nou, daar heb je als flamingant even niet van terug. Wat zeg je daarop? Vlaamse onafhankelijkheid immoreel? Dan mag in een onafhankelijk Vlaanderen nog alles efficiënter kunnen gebeuren, die plannen berg je al gauw op wanneer je het etiket immoreel dreigt te krijgen. Een gevoel van schuld kan zich dan van u meester maken.
Dat gevoel heb ik zelf ook gehad. In mijn eerste jaren als studerende flamingant legde ik mij vooral toe op de praktische zaken. De staatsschuld verdelen, hoe doen we dat? Wat met Brussel, nog zo’n levensgroot probleem. Maar sinds ik met de morele vraag geconfronteerd ben geworden, liet het mij niet meer los: “Moet ik me schuldig voelen als ik pleit voor Vlaamse onafhankelijkheid?” “Waarom zou de republiek een intrinsiek goede zaak zijn?” “En als Vlaamse onafhankelijkheid immoreel is, is België dan bijgevolg automatisch moreel?”
Een wirwar van vragen schoten door mijn hoofd. Verdere cafébezoeken leerden me niets bij. Maar toen kreeg ik van een vriend de tip om eens een seminarie in Amerika mee te gaan volgen. Van 20 tot 26 juni 2009 verbleef ik aan de Clemson University in South Carolina om samen met ongeveer 50 andere studenten van over heel de wereld ons te richten op de vraag: “Wat zijn de morele fundamenten van een vrije samenleving?”
Het is de meest inspannende maar tegelijk ook leerrijke intellectuele ervaring die ik ooit meegemaakt heb. Ik heb er heel veel bijgeleerd allerlei onderwerpen: over monetaire politiek, over de geschiedenis van Amerika, over de landen van waar al die studenten afkomstig waren. Maar één van die lezingen zal me altijd bijblijven. Ze werd gegeven door professor Bradley Thompson, een wereldautoriteit op het vlak van Amerikaanse geschiedenis.
Hij hield zijn lezing over een boek waar ik nog nooit van gehoord had, maar dat wel mijn hele kijk op politiek en ook op de Vlaamse zaak zou gaan veranderen. Dat boek heet “Atlas Shrugged” van de Joods-russische filosofe Ayn Rand. Vrij vertaald betekent de titel: “Atlas haalt zijn schouders op” of nog beter: "Atlas gooit de wereld van zich af"
Ayn Rand, of met haar echte naam Alissa Rosenbaum werd geboren in Sint-Petersburg in 1905. Toen in 1917 de Russische revolutie uitbrak, vluchtte zij als kind met het gezin naar de Krim, in het zuiden van Rusland, maar toen ook daar de toestand onhoudbaar werd, vroeg zij een toeristenvisum voor Amerika aan. Zij is nooit teruggekeerd.
Haar passie was schrijven. Ze publiceerde drie romans waarin verhaallijn, stijl en karakters naadloos in elkaar overlopen. Maar vooral de psychologie van de hoofdpersonages is bijzonder. Om die levensecht te kunnen beschrijven, ondernam Alissa Rosenbaum een taak die zij niet als de essentie van haar werk beschouwde, maar die uiteindelijk het product geworden is waarmee ze haar grootste bekendheid verwierf: een heel eigen filosofie die zij de naam Objectivisme gaf.
Deze hele filosofie toelichten of zelfs maar inleiden zou ons te ver brengen, maar een bepaald aspect van die bewuste lezing van prof. Thompson was voor mij een esthetische ervaring. Ze valt samen te vatten in één zin: “If you can teach a man that looking at a flower is a sin, you have him in your power.” Of, in het Nederlands: “Als je iemand een schuldgevoel kunt aanleren over het kijken naar een bloem, dan heb je hem in je macht.”
Meteen voelde ik dat er een link was met de Vlaamse Beweging en met het finale argument dat streven naar een eigen Republiek Vlaanderen in Europa, hoe praktisch dat ook zou zijn, een immorele daad was. Ik was me nog niet volledig bewust van alle implicaties van dat inzicht, maar eens thuisgekomen begon ik het leven en werk van Rosenbaum te bestuderen.
Ik bestelde al haar boeken - mijn bankier heeft me bedreigd - onderhield een correspondentie met professor Thompson en pleegde nu en dan een artikeltje met voorzichtige onderzoekingen naar de morele aard van de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd. In een beperkte kring van vertrouwelingen testte ik mijn ideeën voorzichtig uit, maar vandaag kan ik ze met volle overtuiging aan u voorleggen en u bewijzen waarom de Vlaamse onafhankelijkheidsstrijd een intrinsiek morele zaak is.
Voor ik u dat bewijs kan leveren, moet ik echter samen met u wel eerst de gronden identificeren waarop mijn morele uitspraak gestoeld is. Je kunt immers gemakkelijk zeggen dat iets moreel goed of slecht is, maar de vraag is volgens welke standaard je dat doet? Op grond waarvan zeggen we immers of iets goed, dan wel slecht is? Wat is met andere woorden de grondslag van de moraal?
Doorheen de geschiedenis zijn daar verschillende antwoorden op gekomen. De Katholieke Kerk beweerde dat de moraal een gegevenheid is van god. Mozes kwam van de berg en had na een visioen de tien geboden in stenen tafels gebeiteld.
Maar de vaststelling die Nietzsche in de 20ste eeuw al maakte, klopt: “God is dood”. Met alle respect voor wie gelovig is, het is een feit dat na de Tweede Wereldoorlog de langzame erosie begon van de Katholieke moraal, met als “hoogtepunt” (ik zet het tussen aanhalingstekens) de gebeurtenissen in mei ’68.
De ethische vraag die sindsdien beantwoord moest worden luidde als volgt: “Als de moraal niet meer van God komt, van wie dan wel?”
Opnieuw zagen verschillende antwoorden het daglicht. De enen beweerden dat er een soort situatie-ethiek bestaat, waarbij afhankelijk van de feiten, dezelfde handeling soms goed en soms slecht is. Iemand voor een trein gooien is slecht, maar als je er de levens van de inzittenden mee kan redden omdat de trein op die manier tot staan gebracht wordt voor een ravijn is het wel ok.
Anderen beweerden dat de bron van moraal toch van een transcendent wezen kwam, maar niet van een God zoals we die kennen. Die mensen zitten nu nog aan een strand in India te zoeken naar hun ziel, wiet te roken met grijzende haren, mijmerend over de tijd van flower power die al lang voorbij is.
Nog anderen hielden vol dat de bron van de moraal “de samenleving”, “de collectiviteit”, ja zelfs “de staat” is. Het is vooral die laatste notie waar Rosenbaum zich tegen verzet heeft. Zij groeide op in een samenleving die gekenmerkt werd door een groeiend collectivisme. Na de val van de Tsaar kwamen de bolsjewieken aan de macht, en tot aan haar vertrek uit Rusland in 1926 zag zij hoe mensen zichzelf meer en meer onderwierpen aan wat toen heette “de dictatuur van het proletariaat”.
Wat haar vooral opviel, is dat ze het vrijwillig deden. Mensen werden niet gedwongen om gebruikt te worden als soldaat, politiek commissaris, beul, spion of moordenaar, ze deden het uit een soort schuldgevoel. Mensen werden niet gedwongen om als brandstof te dienen in de hoogoven van het ideaal, ze vertrappelen elkaar bij manier van spreken om er als eerste zelf in te kunnen springen.
Het is de herkenning van dit soort psychologie in de lezing van professor Thompson die mij een esthetische ervaring - dat is: het gevoel dat je connectie maakt met de realiteit - bezorgde. Ook in Vlaanderen zie je daar namelijk talloze manifestaties van. Terwijl alle feiten er immers op wijzen dat Vlaanderen solidair, open en democratisch is, lopen wij toch rond met een zelfbeeld dat ons het tegenovergestelde doet voelen.
Zo wordt Vlaanderen bijvoorbeeld constant verweten egoïstisch te zijn, zelfs al is het zowat het meest solidaire volk op aarde. Wallonië toont geen enkele solidariteit met Vlaanderen wanneer er Vlaamse banken moeten gered worden, of nog, wanneer de Waalse vervoersmaatschappij TEC nieuwe bussen moet kopen. Men bestelt ze liever in Frankrijk dan bij Van Hool in Lier, zelfs al zijn ze in Frankrijk duurder.
Vlaanderen wordt constant verweten onverdraagzaam te zijn, zelfs al voert het duidelijk een heel zacht inburgeringsbeleid naar nieuwkomers toe, met taalopleidingen waar niet eens een resultaatsverbintenis maar een inspanningsverbintenis aan gekoppeld wordt. In Wallonië wordt niet het minste beleid daaromtrent gevoerd. Er is zelfs geen woord dat “inburgering” adequaat kan vertalen. Wie daar geen Frans kent, wordt aan zijn lot overgelaten.
Vlaanderen wordt verweten de democratische rechten van de Franstaligen in de Rand niet te respecteren, zelfs al worden de rechten van de Nederlandstaligen in Brussel veel zwaarder met de voeten getreden. Beland als kind na een ongeval maar eens in een Brussels ziekenhuis waar men het woord “pijn” of “moeder” niet begrijpt. Of ga maar eens in de politiek. In Wallonië kost een federale parlementszetel gemiddeld 37 000 stemmen, een Vlaamse 44 000. One man, one vote, alvast niet in België.
Als Vlamingen wéten we dat dit allemaal fout zit, maar toch voélen we het anders. We zijn als Vlamingen dus ambitieus, maar toch niet te, want we zijn bang dat men ons egoïstisch gaat vinden. We zijn trots op onze eigenheid, maar toch niet te, want we zijn bang dat men ons xenofoob gaat vinden. We geloven in democratie, maar toch niet te, want we zijn bang dat te hard uitkomen voor je mening het geheel kan schaden.
Dat is de morele toestand waarin Vlaanderen verkeert: we zijn bang van onze eigen schaduw, in de overtuiging dat voor jezelf opkomen gelijk staat met anderen schaden. We zouden nog liever in ons eigen vel snijden, dan dat we het verwijt zouden krijgen niet aan de sociale normering te voldoen. We willen constant onze goeie bedoelingen bewijzen, om toch maar niet afgekeurd te worden. Angsten beheersen ons leven, maar niemand kan echt identificeren waar die angst vandaan komt.
Alissa Rosenbaum kon dat wel.
Al vaak is betoogd dat de Vlamingen geen machtsmentaliteit hebben en dat ze zich daarom blijven schikken naar de minderheid. Als dat waar is, waarom zien we dan binnen het Vlaams Parlement wel degelijk sterk meerderheidsgedrag? Daar zijn de Vlamingen blijkbaar niet bevreesd om onderling elkaar de eigen wil op te leggen: meerderheid tegen oppositie, maar ook partijen onderling binnen de regering. Vlamingen kunnen in het Vlaams Parlement wel degelijk omgaan met macht.
Er moet dus een andere verklaring zijn waarom Vlamingen in de confrontatie met Franstaligen wel plots met hun staart tussen hun benen lopen, onderhandelingsposities op voorhand al afgeven, strategieën van zwakkelingen hanteren. Die verklaring is eenvoudig en is te omschrijven met een woord van zes letters: schuld. Onaflosbare, perpetuele schuld.
Dit is het fundamentele inzicht dat de lectuur van Rosenbaum mij bijgebracht heeft: wie zich schuldig voelt, eist niet. Dat geldt voor personen, maar ook voor collectiviteiten van personen, zoals naties. Als je de Vlamingen kan overtuigen dat ze een soort historische schuld hebben tegenover België en/of Wallonië, dan kun je hen koest houden.
Heel lang is het schuldcomplex van de Vlamingen de collaboratie in de WOII geweest. Schuldgevoelens daarover waren ook effectief terecht. Een belangrijk deel van de Vlaamse Beweging dacht dat met het adopteren van de nazistische ideologie Vlaanderen gediend zou worden. Maar het Belgisch establishment heeft dat schuldgevoel veel langer laten duren dan nodig was, en bewust: het werd gecultiveerd.
Hoewel in Wallonië Léon Degrelle niet minder nazistisch was dan Staf De Clerq in Vlaanderen, hoewel er aan het Oostfront meer Walen dan Vlamingen gestorven zijn, hoewel er in Wallonië ook een concentratiekamp was zoals dat in Breendonk, heerst in Wallonië dit schuldgevoel niet zoals in Vlaanderen.
Hoewel de daden van de Vlaamse SS’ers Wyss en De Bodt in Breendonk regelrechte exessen en niet de norm van de collaboratie zijn, hoewel de Vlamingen na de oorlog meer dan genoeg boete gedaan hebben onder de vorm van de Repressie, hoewel niet elke Vlaming schuldig was aan de collaboratie, en zelfs niet elke flamingant, heeft de generatie voor mij zich nooit echt kunnen bevrijden van dit schuldgevoel.
Tot op vandaag is er geen Commissie van Waarheid en Verzoening geweest, zoals dat in vele landen is gebeurd, om te onderzoeken wie welk aandeel in de schuld kan dragen. Nee, de schuldvraag moest blijven. Als een molensteen om onze nek. Ook vandaag nog, durven sommige Belgicisten het aan om de Vlamingen te wijzen op dat verleden.
Maar schuldgevoelens blijven niet duren. Ik ben een lid van de eerste generatie die daarover geen greintje schuld meer voelt, zelfs niet in het collectief geheugen. Voor ons is de collaboratie een verhaal dat we in de geschiedenisles hoorden, en over de Repressie weten we nog minder. Ik bemerk bij mensen van mijn leeftijd weinig schroom over het Vlaming zijn.
Maar toch kon ik ook in mijn jeugd een poging observeren om opnieuw schuldgevoelens op te wekken. In de jaren ’90 werden de Vlamingen namelijk racistisch, discriminerend, egoïstisch en xenofoob. Anti-discriminatie-instituten zagen het licht, sociologische studies die de kloof met de burger moesten aantonen, en nog meer studies die moesten aantonen dat Vlaanderen eigenlijk door en door ziek was en moest bevrijd worden van wat men “de kerktorenmentaliteit” noemde.
Het schuldmechanisme werd geraffineerder. Konden de schuldgevoelens over de rol van de Vlaamse Beweging in WO II nog toegeschreven worden wat de Vlamingen toen deden, vanaf nu werden de schuldgevoelens toegeschreven aan wie we zijn. Dat is een essentieel verschil. Ik leg u uit waarom.
In principe kan elke schuld afgelost worden. Wie een huis koopt, weet dat binnen twintig jaar licht aan het einde van de tunnel komt. Dit is een berekenbare inspanning, geeft moed, perspectief, voelt aan als een investering. Met morele schuld is het niet anders. Wie iets fout gedaan heeft, bevrijdt zich na voldoende boetedoening (straf, sociale afkeuring, uitsluiting) van die schuld, net zoals men een huis afbetaalt.
Maar wat met een schuld die niet KAN afgelost worden? Wat men een schuld, die, hoe hard je ook je best doet, hoeveel je ook probeert, hoe sterk je het ook wil, nooit kan verdwijnen? Dan kom je in een uitzichtloze, perverse, zinloze versie van het bestaan terecht. Schuld lijkt dan niets meer te maken te hebben met wat je gedaan hebt, maar met wie je bent. Een historische schuld werkt goed, een erfzonde nog beter.
En het is net dat inzicht dat Rosenbaum opdeed in haar geboorteland: in totalitaire staten zijn de burgers nooit idealistisch genoeg. In Sovjet-rusland leerden de burgers over de onbereikbare en bovenmenselijke capaciteiten van arbeider Stachanov, in Nazi-Duitsland werd een raszuivere Germaan vereerd die nooit bereikt kon worden. Burgers in zo’n samenlevingen lopen constant rond met het gevoel tekort te schieten, schuldig te zijn.
Maar de vraag is waarom? In principe kan elke schuld afgelost worden. Je kunt een aantal keer zeggen dat je burgers te lui zijn in relatie tot het grote ideaal, niet pattriotisch genoeg of te weinig vrijgevig, maar al die morele schuldjes kunnen afgelost worden door het tegendeel te bewijzen: harder werken, een vlag uithangen, geld geven aan goede doelen.
Daar ben je dus als regime geen knijt mee. Wat je als regime moet doen – en hier is het inzicht van Rosenbaum geniaal – is de waarden van iemand tot zonde te verklaren. Een waarde is iets wat de mens wil behouden of verkrijgen: respect, liefde, eigendom. Wanneer je de waarden van je bevolking tot zonde verklaart, dan zal die bevolking er alles aan doen om die waarde te blijven produceren, zelfs al voelen ze zich schuldig. Dat creëert een “perpetuum culpabile”, een onuitputtelijke bron van schuld.
Als de bron van de schuld geen externe factor is, maar je eigen waarden, de dingen waarin je gelooft en die je maken tot wie je bent, dan is de brandstof voor het schuldgevoel onuitputtelijk. Wat zijn nu die Vlaamse waarden die als zonde gepropageerd worden? Welke Vlaamse waarden zijn volgens de verdedigers van het Belgisch status quo zo verwerpelijk?
Het is geen overdrijving om te stellen, dat in essentie, het meest algemene politieke discours in Vlaanderen ervan uit gaat dat de staat het individu moet dienen. Dit sluit aan bij de Angelsaksische traditie, die vooral vanuit property rights en limited goverment is opgebouwd. Deze visie komt het meest voor in de noordelijke Europese staten.
Het beeld in Wallonië daarentegen proclameert net het omgekeerde: het individu staat den dienste van de staat, is er afhankelijk van, en dus is het voortbestaan van het individu bijvoorbeeld via uitkeringen en subsidies onderhevig aan het gedrag dat de staat wenst te zien bij zijn burgers. Dit is de Latijnse invulling van de staat en de invulling bij uitstek die men aan België wou geven bij de stichting van het land.
Maar de Vlaamse proto-democratie is steeds decentraal geweest. In de vroegere Nederlanden sprak men over de zeventien provinciën, terwijl er niet eens zeventien waren, maar ongeveer eenentwintig, al was ook dat niet duidelijk. Als bewijs van decentralisatie kan dat wel tellen: men had er zelfs geen idee van hoeveel onderdelen de Nederlanden (let op het meervoud van de naam) hadden, laat staan dat er een centralistische overheid zou geweest zijn.
Ook de Blijde intrede in Brabant is niet het ruggengraatloos binnenhalen van de nieuwe hertog, maar een ceremonie waarbij die hertog lokaal moet verklaren dat hij de vrijheden van de burgers zal respecteren. Vlamingen, Brabanders en mensen uit het Graafschap Loon maalden er niet om wie hen regeerde, zolang de burgerlijke vrijheden maar gerespecteerd werden, en die heer optrad in het belang van de collectiviteit naar andere politieke entiteiten toe.
Vlaanderen is intrinsiek een natie die als centrale waarde “productiviteit” heeft. Ondanks alles ondernemend zijn, sparen, hard werken en “er komen”. Vlaanderen nam de leiding in de technologische vernieuwing (Flanders Technology) en ook vandaag heeft Vlaanderen de ambitie om dé creatieve hub bij uitstek in Europa te worden (Flanders District of Creativity).
Nét dat wordt als zonde tegen ons gehouden. Onze ambitie om verder te gaan, nog productiever te zijn, nog meer welvaart te creëren wordt door Franstaligen afgedaan als onsolidair gedrag. Het lijkt onbegrijpelijk. De vooruitgang van Vlaanderen berokkent Wallonië geen schade, integendeel. Hoe beter Vlaanderen economisch presteert, hoe meer solidariteit het kan betonen. Hoe groter de taart wordt, hoe groter het stuk van die taart dat Wallonië kan krijgen.
Hoe kun je dan begrijpen dat het onderzoek naar het gebruik van populieren in het kader van biobrandstof geblokkeerd wordt, zelfs al zouden spin-offs daarvan Wallonië kunnen ten goede komen? Hoe kun je verklaren dat het beter ontsluiten van de Antwerpse haven, zelfs al willen we het met ons eigen geld betalen, geblokkeerd wordt? Hoe kun je verklaren dat de politieke leiders van Wallonië erop gebrand zijn elke economische vooruitgang van Vlaanderen te blokkeren?
We hebben geen verweer tegen de stelling dat we egoïsten zijn, zelfs al is de belastingdruk in België torenhoog, en wel grotendeels om socialistisch beleid te financieren dat in Wallonië gevoerd wordt. We hebben geen verweer tegen de stelling dat Vlaanderen asociaal is, terwijl het de Franstaligen zijn die de Vlaamse wens blokkeren aan 17-jarige meisjes vaccinaties tegen baarmoederhalskanker terug te betalen. We hebben geen verweer tegen het verwijt dat Vlaanderen er een blut und bodem-theorie zou op nahouden, terwijl het de Franstaligen zijn die de aanhechting van gemeenten bij Brussel eisen.
In de paasvakantie van 2009 zijn zeven Waalse excellenties op reis geweest naar de States om daar “de economische crisis” te bestuderen. Op elf dagen tijd werd daar 13 000 euro per man uitgegeven. De Walen zouden woest moeten zijn. Ook de Waalse Gewestbegroting, een volledig Waalse aangelegenheid, is al sinds zijn ontstaan structureel deficitair. Twee op drie kiezers van de PS leeft van een vervangingsinkomen. Het beleid dat de Waalse overheid voert, is erop gericht de Walen afhankelijk te houden. Dat is de oorzaak van de Waalse malaise, niet wij.
Vlaanderen is moreel bankroet. Ergens onderweg hebben wij de morele code van onze tegenstanders aanvaard en besloten dat onze eigen waarden verkeerd zijn. Wij laten ons de wet dicteren door de minst productieven in dit land, door diegenen die leven (en zelfs overleven) bij onze gratie. We nemen er elke belediging (Le Soir), elk gebroken akkoord (BHV), elke usurpatie van de macht (omzeiling van de pariteit in de regering door staatssecretarissen) bij. En toch voelen we ons nog schuldig.
Het is tijd dat we ons bevrijden van dit schuldgevoel. We moeten leren dat Vlaanderen wordt gehaat, niet om zijn fouten, maar om zijn deugden. Niet het Vlaamse gebrek aan solidariteit, maar de Waalse politici zijn verantwoordelijk voor wat in hun polis gebeurt. Wij moeten het idee overboord gooien dat ons leven slechts waarde heeft in de mate dat we leven voor het geluk van een ander. De behoeftigheid van Wallonië is geen blanco cheque op ons eigen geluk.
Slechts wanneer Vlaanderen vrij zal zijn, zal er een einde komen aan de perversie langs beide kanten van de taalgrens. In Vlaanderen, een einde aan de perversie van het schuldgevoel. In Wallonië, een einde aan de perversie van een politiek die mensen niet bevrijdt maar gevangen houdt. Voor beide Vlaanderen en Wallonië zou het einde van België het begin kunnen betekenen van een oprechte vriendschap.
Ik wil afsluiten met een beeld. Van de Griekse god Atlas, die de wereld op zijn schouders torst. In het boek van Rosenbaum stond die bol hij torste voor zijn schuldgevoel tegenover zij die eigenlijk door hem onderhouden worden. In België staat die bol gelijk met het Vlaamse schuldgevoel tegenover Wallonië. Ik citeer Alissa Rosenbaum uit Atlas Shrugged:
“Als u Atlas zou zien staan, de reus die de wereld op zijn schouders torst, met bloed dat van zijn borstkas druppelt, zijn knieën knikkend, zijn armen trillend, maar nog steeds proberend om de wereld omhoog te houden met het laatste van zijn krachten, en hoe groter de inspanning, hoe zwaarder de wereld op zijn schouders zou wegen, wat zou u hem dan zeggen te doen?
-- Ik zou zeggen dat hij die wereld van zich af moet werpen.”We moeten Vlaanderen uitbouwen op het moreel uitgangspunt dat nu ontkend wordt: dat wij mogen leven voor onszelf, dat onze welvaart, ons geluk, ons harde werk ons eigendom zijn. Dat we solidair kunnen zijn, maar dat dat geen morele plicht, maar een morele optie is. Dat de Vlamingen niet uit schuldgevoel hoeven te leven voor het groter ideaal België, maar zonder schroom de stichting van een eigen land mogen propageren waarin het leven van elk individu een doel op zich is. Een land waarin de Vlaming vrij is dus.
Dat is de visie op Vlaanderen die hartstochtelijk lief heb en gekozen heb om te verdedigen. Ik zal niets minder aanvaarden.
Brecht Arnaert dankt u.