zondag 28 oktober 2007

Waar zijn onze culturele kompassen?

Vlaamse vrienden,

Youtube is machtig. Je vindt er alles en dus ook wat ons iets kan bijleren over onze eigen cultuur. Onlangs vond ik via een vriend een stukje Nederlandse televisie terug, dat ik ooit slechts één keer gezien had en dat ik sindsdien gekoesterd heb als ware het het laatste exemplaar van de panda op aarde. Het betreft een uitreksel uit de talrijke cultuurprogramma's van Van Kooten en De Bie. Het is een sketch van een ex-leraar Nederlands in het bos die gevraagd wordt naar zijn mening over de Nederlandse taal. Hij fulmineert heftig en presteert het om een Kronkel, dit is een cursiefje van Simon Carmiggelt met stijgende exaltatie tot een schuimbekkend hoogtepunt te brengen.

Deze sketch is niet alleen grappig, maar ook diep ontroerend. Ze zegt veel over ons hedendaags onderwijs dat er slechts in slaagt om algemene vaagheden te onderwijzen, economisch gebruiksklaar en mooi ogend op een cv. Maar de diepere drijfveer in het onderwijzen is niet enkel om de mens economisch zelfstandig te maken, maar ook de verheffing van het individu tot een grootser mens. Humaniora. Meer mens maken. En daar hoort hard studeren bij. Van buiten leren. Heug tegen meug. Om je er dan later tegen te kunnen afzetten. Als je dat nog nodig zou vinden.

Hieronder vindt u de integrale tekst, die ik transcribeerde van de Youtube-creatie. Ik vond hem immers zelf op internet nog niet, dus heb ik hem maar zelf uitgetypt. Ook de video zelf onthoud ik u niet.

Lay back and enjoy.

HLRF!

Smithson.



Louter Leugens
1951 – Simon Carmiggelt

Om zijn voordrachtsavond te kunnen houden had de declamator een gros houten vouwstoeltjes gehuurd die een kwartier voor aanvang als een kudde eigenzinnige bokjes bijeen gedreven stonden. Dat ze hard zaten, vond ik niet zo erg. Kunst eist nu eenmaal een worsteling des geestes en dan mag het lichaam niet achterblijven. Veel dieper groef het bezwaar tegen de kwaliteit van de stoelen. Ik voor mij zakte er tenminste onmiddellijk doorheen en behaalde tussen de brokstukken op de vloer gezeten het gemakkelijkste succes van mijn leven, want iedereen brulde van het lachen eer ik een mond had opengedaan. De tien minuten die ons toen nog scheidden van de aanvang der voorstelling waren niet zonder spanning want iedere argeloos binnentredende bezoeker kon immers het volgende slachtoffer zijn. Nog twee personen van uiteenlopende zwaarte zagen wij ter aarde tuimelen, maar toen was het dan ook acht uur en scheurde het doek vaneen.

Dames en heren ik ga u zeggen enige fragmenten uit de ideeën van Multatuli. De voordrachtskunstenaar hief plechtig aan en kreeg de belangstelling van de zaal net beet toen de deur naast het podium openging voor een late bezoeker. Het bleek de dikste man te zijn die ik in mijn kleurig leven ooit heb gezien en hij bewoog zich langs het toneel naar het middenpad volgens het systeem waarmee bij verhuizingen staande klokken worden voortgekanteld. “Die gaat door de stoel”, dacht iedereen, het scheen een zekerheid. “Wie nooit gevallen is heeft geen besef wat ervoor nodig is om vast te staan”, declameerde de kunstenaar met grote toepasselijkheid, maar ook hij had er zijn kop niet bij. Dat zag je aan zijn ogen die vol doodsangst de argeloos voortzwoegende Golem volgde. Dat deed trouwens iedereen, en toen de man eindelijk vlak naast mij zijn verzamelde gestalte op het stoeltje nederliet, was de stilte zo diep en volstrekt dat ook de declamator even de ogen sloot als voor een hels visioen. Maar er gebeurde niets. De stoel kreunde wel een beetje, maar bleef met onbegrijpelijk heroïsme op de been. Een gemompel van bewondering ging door de rijen. En ook de stem van de declamator klonk opgewekt toen hij vervolgde: “Men vindt dit gebrek dikwijls en vooral bij mensen die niet gereisd of weinig beleefd hebben en …”

De dreiging scheen voorbij. Ik zeg scheen, want toen wij net opnieuw waren ondergedompeld in Multatuli, liet de dikke man ten tweede male van zich horen. Hij zond namelijk opeens vier droge bijzonder gramstorige kuchjes de wereld in. Gehinderd keek ik hem even van terzijde aan en zag dat zijn enorm bolrond hoofd geheel purper was van een geweldige hoeveelheid in hem opgetaste geluiden die eruit wilden. Ik vreesde dat hij ter plaatse uiteen zou barsten als de zuster van Prikkebeen en stond maar vast op om hem de gelegenheid te geven de zaal te ontvluchten. Een hint die hij, tot mijn persoonlijke verlichting meteen opvolgde. Op het krakendste schoenwerk ooit door enig mens gedragen, begaf hij zich, rommelend van interne ontploffingen, opnieuw door het middenpad langs het toneel naar de uitgang. Met zijn laatste krachten opende hij de deur en liet toen in het gangetje daar vlak achter alle blaffingen, schrapingen die in zijn gigantische borstkas waren opgestapeld, de vrije loop. Hij had het net zo goed op het toneel kunnen doen, want de hele zaal kromp ineen en begon kribbig te sssst’en. Maar dat hoorde de arme stakker niet en toen er geen enkel kuchje of humpje meer in hem huisde, heeft hij omdat hij nu toch eenmaal bezig was ook nog een paar minuten toeterend staan neussnuiten om vervolgens weer op zijn duivels schoeisel binnen te treden met een voldane gelaatsuitdrukking van iemand die een kwestie tot ieders genoegen had geregeld. “Mag ik nog even passeren”, fluisterde hij mij toe.

En toen pas is hij door die stoel gezakt.

1 opmerking:

  1. Subliem stukje van Carmiggelt en ik kan me de melancholie van Van Kooten en De Bie voorstellen :)

    BeantwoordenVerwijderen