Het opiniestuk van Huyse is eigenlijk een vrij klassieke aanval op de onafhankelijkheidsgedachte. Hij wijst op wat volgens hem een aantal praktische onmogelijkheden zijn. Het probleem Brussel wordt op tafel gelegd, de verdeling van de staatsschuld, het lidmaatschap van de Vlaamse republiek bij de EU en nog een aantal andere operationele problemen. Dat daarvoor al talrijke scenario’s en oplossingen bedacht zijn waar Huyse blijkbaar niet van op de hoogte is, kunnen we hem niet verwijten. Hij tafelt nou eenmaal niet regelmatig met figuren uit de Vlaamse Beweging. Tot daaraan toe.
Maar dan gaat hij nog wat verder. Naast die praktische problemen, ziet Huyse namelijk ook een fundamenteel, haast ideologisch probleem, dat van de democratie zelf. Zouden de opgesomde operationele moeilijkheden bij de realisatie van een eigen republiek nog op te lossen vallen, dan schort er toch zeker iets met de democratische ingesteldheid van de Vlaamse republikeinen. Met andere woorden: we denken moedig na, maar onze principiële democratische analyse klopt voor geen meter.
We zijn namelijk verkeerd zijn als we zeggen dat het meerderheidsprincipe één van de hoekstenen van de democratie is: “Men vergist zich. Die spelregel werkt alleen in landen met een tweepartijenstelsel waarin de minderheid van vandaag, dankzij verkiezingen, morgen meerderheid kan worden. Waar de verhoudingen onwrikbaar zijn omdat ze op demografische of etnische gronden rusten, is de meerderheidsregel onbruikbaar.”
Interessant. De bewering die Huyse hier eigenlijk doet komt erop neer dat de democratische beginselen overal toepasbaar zijn behalve in België. Overal ter wereld wordt het meerderheidsbeginsel – one man, one vote – als één van de meest fundamentele democratische principes gezien, maar België vormt daar dus een uitzondering op. In plaats van te concluderen dat een democratie waarin winnaars en verliezers op voorhand al bekend zijn, geen democratie is, wordt et voorbeeld België wordt dus niet als atypisch afgedaan, nee, het is de democratische theorie zelf die verkeerd is. Om in het Belgische kader te kunnen functioneren, moet het democratisch meerderheidsbeginsel een “hineininterpretierung” ondergaan, een Belgische vertaling. Democratie moet herdacht worden in functie van het Belgische project: alle appels vallen naar beneden, behalve één.
Dat is niet enkel klinkklare nonsens, het is ook een zeer arrogante zienswijze. Alsof België kan beweren een uniek democratisch project te zijn door zich aan de meest basale regels van zo’n democratie te onttrekken. En dat terwijl Huyse in essentie eigenlijk gelijk heeft: in België zijn meerderheid en minderheid door de federalisering vooraf gedefinieerd. In federale landen met vele deelstaten is dat geen enkel probleem, omdat minderheden wisselend kunnen zijn naargelang het thema. Maar in België is er dus slechts één wezenlijke minderheid. Het democratisch meerderheidsbeginsel aanhouden in een federatie die slechts uit twee fundamentele delen bestaat, is dus onhoudbaar.
Maar die analyse leidt jammer genoeg niet tot de meest logische conclusie, namelijk dat er met het meerderheidsbeginsel in een democratische rechtsstaat niets mis is, en het dus wel België moet zijn dat niet beantwoordt aan de democratische maatstaven. Die conclusie durft Huyse, en jammer genoeg een groot deel van onze Vlaamse academische wereld met hem, niet te trekken. Integendeel. Men slooft zich uit om aan de Belgische malaise een andere causaliteit te geven. Niet België moet verdwijnen, maar onze ontoereikende analyse van wat democratie eigenlijk is. Het feit dat België niet werkt ligt niet aan de verminking van de democratie, maar aan de kortzichtigheid van de Vlamingen, hun gebrek aan solidariteit, hun gebrek aan belgitude, quoi?
Deze ontwikkeling in de gedachtestroom van onze Vlaamse academici is zorgwekkend. Met de democratische vervuiling waarvan sprake in het boek is het blijkbaar nog erger gesteld dan gedacht. Niet enkel vinden we die terug in de dagelijkse ontkenning van het meerderheidsprincipe in de politieke praktijk, blijkbaar geraakt ze ook verinnerlijkt in ons denkpatroon. Het feit dat Vlaamse meisjes niet meer ingeënt kunnen worden tegen baarmoederhalskanker heeft niets te maken met de pervertering van de democratische gedachte – de minderheid bestuurt – maar is een verantwoord gevolg van de bescherming van minderheden.
Het feit dat deze regering gedomineerd wordt door de minderheid in dit land, is geen aberratie, maar een democratisch lichtbaken en een voorbeeld voor de rest van de wereld. Het feit dat een partij als Ecolo in de federale verkiezingen van 2003 met 201.118 stemmen vier zetels binnenhaalde, terwijl N-VA in diezelfde verkiezing exact 281 met burgers méér achter haar project toch slechts één zetel toegewezen kreeg, is geen teken dat zelfs het kiessysteem fundamenteel ondemocratisch is, maar natuurlijk een ‘aanvaardbare correctie’ op dat gewraakte meerderheidsbeginsel. En zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan. Dit zijn perversies van de bovenste plank, en toch worden ze gerationaliseerd in een pseudo-wetenschappelijke herdenking van de democratische gedachte.
William Ockham (1288-1347) zou zich omdraaien in zijn graf. Zijn devies luidde: “Binnen redeneringen moeten de onderdelen niet zonder noodzaak worden toegevoegd”. Met andere woorden: wat al een logische verklaring heeft, behoeft geen uitleg die nog moeilijker is. Wie nog nieuwe elementen toevoegt aan een verklaring die al werkt, verbergt enkel evidenties. Men hoeft niet verder te zoeken. Wat Huyse doet, is net wel verder zoeken, en wel naar het onbestaande Belgische democratische experiment. Terwijl het Belgisch democratisch deficit ons dagelijks om de oren slaat, legt men de oorzaak van het falen van het Belgische model niet bij deze onzinnige staatsstructuur, maar dus bij de democratie zelf. Dat is geen democratische vervuiling, maar intellectuele luiheid.
Brecht Arnaert
Brecht Arnaert is voorzitter van Jong N-VA UGent, de Vlaams-republikeinse studentenwerking aan de UGent. Hij schreef deze bijdrage in eigen naam.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten